calculator
Nederlands
Woordafbreking
- cal·cu·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rekenmachine’ voor het eerst aangetroffen in 1982 [1]
- Naamwoord van handeling van calculeren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | calculator | calculatoren calculators |
verkleinwoord | calculatortje | calculatortjes |
Zelfstandig naamwoord
calculator m
- machine dat rekenkundige berekeningen kan uitvoeren
- De batterijen van mijn calculator zijn leeg.
- (beroep) iemand die beroepshalve berekeningen maakt
- De calculator had een fout gemaakt en moest helemaal opnieuw beginnen.
Synoniemen
- (machine)
- rekenmachine
- rekentoestel
Hyponiemen
- bouwcalculator, minicalculator, offertecalculator, tariefcalculator
Vertalingen
1. machine
2. persoon
|
|
Gangbaarheid
- Het woord calculator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'calculator' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- IPA: /ˈkælkjəleɪtə(r)/
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.