bouwsel
Nederlands
Het Bouwsel
Woordafbreking
- bouw·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwsel | bouwsels |
verkleinwoord | bouwseltje | bouwseltjes |
Zelfstandig naamwoord
bouwsel o [1]
- (schertsend) iets wat gebouwd is maar niet heel nuttig of degelijk is
- „We hebben een stuk grond van 10 bij 18 meter, met daarop een blokhut van 3 bij 4. Eigenlijk is het best zonde dat al die eilanden volgebouwd raken, met bouwsels in alle kleuren van de regenboog. Maar dat krijg je, de gemeente heeft al decennia duidelijke regelgeving verzuimd.[2]
Gangbaarheid
- Het woord bouwsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bouwsel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.