bonbon
Nederlands
![](../I/m/Carlotta_bonbon.jpg)
bonbon
Woordafbreking
- bon·bon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snoepgoed’ voor het eerst aangetroffen in 1785 [1]
- Het is een verdubbeling van het Franse woord bon, wat 'goed' betekent.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonbon | bonbons |
verkleinwoord | bonbonnetje | bonbonnetjes |
Zelfstandig naamwoord
bonbon m
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord bonbon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bonbon' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.