schuchter
Nederlands
Woordafbreking
- schuch·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bedeesd’ voor het eerst aangetroffen in 1803 [1]
- ontleend aan het Duitse schüchter (bedeesd) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schuchter | schuchterder | schuchterst |
verbogen | schuchtere | schuchterdere | schuchterste |
partitief | schuchters | schuchterders | - |
Synoniemen
- beschroomd, schroomvallig, schuw, vreesachtig
- angstvallig, bedeesd, verlegen
Gangbaarheid
- Het woord schuchter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schuchter' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.