bijval
Nederlands
Woordafbreking
- bij·val
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘toejuiching’ voor het eerst aangetroffen in 1818 [1]
- van het Duits [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijval | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
bijval m
- Hij kreeg direct bijval van medestudenten.
- De minister die veel kritiek kreeg was blij met elke bijval die hij ontving.
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- bijvalsbetuiging
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bijvallen |
bijval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijvallen
- ... dat ik bijval.
Gangbaarheid
- Het woord bijval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bijval' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.