applaus
Nederlands
Woordafbreking
- ap·plaus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘handgeklap’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | applaus | applausen applauzen |
verkleinwoord | applausje | applausjes |
Zelfstandig naamwoord
applaus o
- geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering
- Hij werd met een daverend applaus ontvangen.
Vertalingen
1. geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering
Gangbaarheid
- Het woord applaus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'applaus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.