applaus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  applaus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑ'plɔus/
Woordafbreking
  • ap·plaus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘handgeklap’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord applaus applausen
applauzen
verkleinwoord applausje applausjes

Zelfstandig naamwoord

applaus o

  1. geklap in de handen als teken van goedkeuring of bewondering
    • Hij werd met een daverend applaus ontvangen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord applaus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.