bezitter
Nederlands
Woordafbreking
- be·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezitter | bezitters |
verkleinwoord | bezittertje | bezittertjes |
Zelfstandig naamwoord
bezitter m
- De bezitter van dit landhuis heeft er goed aan verdiend.
Vertalingen
1. de persoon die iets in eigendom heeft
Gangbaarheid
- Het woord bezitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezitter' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.