bezitter

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezitter bezitters
verkleinwoord bezittertje bezittertjes

Zelfstandig naamwoord

bezitter m

  1. (juridisch) iemand die het bezit van iets heeft, maar niet noodzakelijk ook DE eigendom
    • De bezitter van dit landhuis heeft er goed aan verdiend. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.