bezetter

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Van de werkwoordsstam bezet met het achtervoegsel -der dat door progressieve assimilatie is veranderd in -ter
  • afgeleid van bezetten met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord bezetter bezetters
verkleinwoord bezettertje bezettertjes

Zelfstandig naamwoord

bezetter m

  1. iemand die bezet, meer in het bijzonder de bezetter van een overwonnen natie in oorlogstijd
    • De bezetter was bezig het veel te nationalistische Nationaal Front buiten spel te zetten.[1] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

bezetter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van bezet

Gangbaarheid

  • Het woord bezetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.