bezetter
Nederlands
Woordafbreking
- be·zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Van de werkwoordsstam bezet met het achtervoegsel -der dat door progressieve assimilatie is veranderd in -ter
- afgeleid van bezetten met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezetter | bezetters |
verkleinwoord | bezettertje | bezettertjes |
Zelfstandig naamwoord
bezetter m
- iemand die bezet, meer in het bijzonder de bezetter van een overwonnen natie in oorlogstijd
- De bezetter was bezig het veel te nationalistische Nationaal Front buiten spel te zetten.[1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bezetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezetter' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.