bezetten
Nederlands
Woordafbreking
- be·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘innemen, vervullen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van zetten met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezetten |
bezette |
bezet |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
bezetten
- overgankelijk in gebruik nemen
- De stoel is bezet door die meneer.
- overgankelijk, (militair) de macht in een gebied overnemen door er een dominerende strijdmacht te vestigen
- In 1968 werd Tsjechoslowakije door de Russen en hun bondgenoten bezet.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezetten |
bezetten
- meervoud verleden tijd van bezetten
- Wij bezetten.
- Jullie bezetten.
- Zij bezetten.
- Wij bezetten.
Gangbaarheid
- Het woord bezetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezetten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.