beul

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beul
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘scherprechter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1481 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord beul beulen
verkleinwoord beultje beultjes

Zelfstandig naamwoord

beul m

  1. (beroep) traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren
    • De kundige beul liet de misdadigers niet te lang lijden. 
  1. (pejoratief) wreedaard
    • Deze wielrenner was een echte tempobeul die de andere renners uitputte. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • beulachtig, beulenmaal, beulenwerk, beulkraan, beulsambacht, beulsambt, beulshanden, beulsknecht, beulswerk
Verwante begrippen
  • beulin
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beulen

beul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beulen
    • Ik beul. 
  2. gebiedende wijs van beulen
    • Beul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beulen
    • Beul je? 

Gangbaarheid

  • Het woord beul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.