beschaamd
We zijn geschokt. We zijn beschaamd. We rouwen.
Nederlands
Woordafbreking
- be·schaamd
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschamen |
beschaamd
- voltooid deelwoord van beschamen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beschaamd | beschaamder | beschaamdst |
verbogen | beschaamde | beschaamdere | beschaamdste |
partitief | beschaamds | beschaamders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
beschaamd
- vol met de neiging zich te verbergen voor anderen, verlegen
- De beschaamde ouders wilden niet onderkennen dat hun jonge dochter zwanger was.
Afgeleide begrippen
- beschaamdheid, onbeschaamdheid
Vertalingen
1. vol met de neiging zich te verbergen voor anderen
Gangbaarheid
- Het woord beschaamd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beschaamd' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.