begroting
Nederlands
Woordafbreking
- be·gro·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | begroting | begrotingen |
verkleinwoord | begrotinkje | begrotinkjes |
Zelfstandig naamwoord
begroting v
- (financieel) raming van de te maken uitgaven voor de komende tijd
- Het kabinet heeft de begroting bijna rond.
Synoniemen
- budget, kostenraming
Hyponiemen
- exploitatiebegroting, gemeentebegroting, liquiditeitsbegroting, meerjarenbegroting, rijksbegroting, rijksmiddelenbegroting, schaduwbegroting, staatsbegroting, uitgavenbegroting
Afgeleide begrippen
- begrotingsjaar, begrotingsoverschot, begrotingspost, begrotingsruimte, begrotingssaldo, begrotingstekort, begrotingswet
Vertalingen
1. raming van de te maken uitgaven voor de komende tijd
Gangbaarheid
- Het woord begroting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'begroting' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.