budget

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  budget    (hulp, bestand)
  • IPA: /bʏdˈʒɛt/, /ˈbʏdʒɛt/
Woordafbreking
  • bud·get
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘begroting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1816 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord budget budgets
budgetten
verkleinwoord budgetje budgetjes

Zelfstandig naamwoord

budget o

  1. raming van inkomsten en uitgaven
  2. hoeveelheid (geld)middelen die je voor iets kunt of wilt gebruiken
    • Het arme gezin moest leven met een krap budget. 
  1. hoeveelheid (geld)middelen die je voor iets hebt gebruikt
    • Hoeveel is het budget van deze filmproductie. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord budget staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.