barok

Adoratie van de Magii, door Rubens. Een voorbeeld van een barokschilderij

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·rok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grillig gevormd’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord barok -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

barok v/m

  1. een 17e eeuwse kunststroming die er naar streeft grootste, dramatische momenten en beweging uit te drukken
    • Bij de barok zijn de voorstellingen altijd vreselijk theatraal, bijna hysterisch. 
Synoniemen
  • barokstijl
Afgeleide begrippen
  • barokmuziek, barokperiode, barokstijl, baroktoneel, baroktrombone
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen barokbarokkerbarokst
verbogen barokkebarokkerebarokste
partitief baroksbarokkers-

Bijvoeglijk naamwoord

barok

  1. onregelmatig, grillig, vreemd gevormd of overladen
  2. van, behorend tot, met de kenmerken van de barok

Gangbaarheid

  • Het woord barok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.