banvloek
Nederlands
Woordafbreking
- ban·vloek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ban en vloek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | banvloek | banvloeken |
verkleinwoord | banvloekje | banvloekjes |
Zelfstandig naamwoord
banvloek m
- (religie) een kerkelijke straf waardoor geestelijken of leken worden uitgesloten van de gemeenschap der gelovigen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
banvloeken |
banvloek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
- Ik banvloek.
- gebiedende wijs van banvloeken
- Banvloek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banvloeken
- Banvloek je?
Gangbaarheid
- Het woord banvloek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'banvloek' herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.