bangsa
Nederlands
Woordafbreking
- bang·sa
Woordherkomst en -opbouw
- van Indonesisch bangsa
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bangsa | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
bangsa
- (Nederlands-Indië) volk, mensen met dezelfde afkomst
- Ik had soms wel eens het gevoel, dat hij zich tussen ons beter op zijn gemak voelde dan tussen zijn eigen bangsa. [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'bangsa' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bangsa' herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Last, J. "Ketoet vertelt" in: De Nieuwe Stem. jrg. 11 nr. 4 (april 1956) Wereld-bibliotheek, Amsterdam / Antwerpen; p. 229; geraadpleegd 2017-04-23
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.