aviateur
Nederlands
Woordafbreking
- avia·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlieger’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- met het voorvoegsel avi- en met het achtervoegsel -ateur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aviateur | aviateurs |
verkleinwoord | aviateurtje | aviateurtjes |
Gangbaarheid
- Het woord 'aviateur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aviateur' herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.