aviateur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • avia·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlieger’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • met het voorvoegsel avi- en met het achtervoegsel -ateur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aviateur aviateurs
verkleinwoord aviateurtje aviateurtjes

Zelfstandig naamwoord

aviateur [3]

  1. (beroep) vlieger, vliegenier
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'aviateur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.