atrium

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • atri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘centraal deel van Romeinse woning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1661 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord atrium atria,
atriums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

atrium o

  1. (medisch) voorkamer van het hart
  2. (bouwkunde) een centrale ruimte in een gebouw
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord atrium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.