associatie

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·so·ci·a·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het samengaan’ voor het eerst aangetroffen in 1537 [1]
  • Naamwoord van handeling van associëren met het achtervoegsel -atie
  • afgeleid van het Franse association of daarvoor van het Latijnse 'associatio'
enkelvoud meervoud
naamwoord associatie associaties
verkleinwoord associatietje associatietjes

Zelfstandig naamwoord

associatie v

  1. het aan elkaar koppelen of met elkaar in verband brengen
    • Als we macaroni eten krijg ik altijd een associatie met mijn vakantie in Italië. 
  1. (economie) een groep onderling samenwerkende (rechts)personen
    • De specialisten in het ziekenhuis werken in een associatie samen. 
  1. (scheikunde) de omkeerbare vereniging van deeltjes tot grotere eenheden
  2. (biologie) het samen voorkomen van planten en dieren
  3. (geologie) het samen voorkomen van gesteenten
  4. (astronomie) een verzameling sterren
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord associatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.