agressie
Nederlands
Woordafbreking
- agres·sie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vijandelijke aanval’ voor het eerst aangetroffen in 1592 [1]
- afgeleid van het Franse agression of daarvoor van het Latijnse 'agressio' [2]
- Naamwoord van handeling van agresseren met het achtervoegsel -ie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agressie | agressies |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
agressie v
- bedreiging met geweld
- De agressie die uit zijn ogen sprak was zeer bedreigend.
- een vijandelijke aanval
- De agressie van de vijand werd direct door ons leger beantwoord.
Hyponiemen
- heteroagressie, naziagressie, non-agressie, territoriumagressie, voetbalagressie, zelfagressie
Afgeleide begrippen
- agressie-gevoelen, agressiedrift, agressief, agressiepact, agressieveling, agressievelinge
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord agressie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agressie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.