afvaardiging
Nederlands
Woordafbreking
- af·vaar·di·ging
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afvaardigen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvaardiging | afvaardigingen |
verkleinwoord | afvaardigingetje | afvaardigingetjes |
Zelfstandig naamwoord
afvaardiging v
- een of meer mensten die als vertegenwoordigers zijn gestuurd
- Nederland mocht drie sporters naar de Olympische Spelen als afvaardiging sturen.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord afvaardiging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afvaardiging' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.