affiniteit
Nederlands
Woordafbreking
- af·fi·ni·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwantschap’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse affinité (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | affiniteit | affiniteiten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
affiniteit v
- een geestelijke verwantschap
- Hoewel ze erg verschilden, hadden ze toch een grote affiniteit voor elkaar.
- Hij voelt een grote affiniteit met zijn nieuwe vriendin.
- Hij heeft een grote affiniteit met wiskunde .
- (scheikunde) de geneigdheid om verbindingen te vormen
- Koper heeft een grote affiniteit voor zwavel.
- (natuurkunde) de aantrekking die bij de aanraking van twee verschillende stoffen plaatsvindt
Vertalingen
1. een geestelijk verwantschap
Gangbaarheid
- Het woord affiniteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'affiniteit' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.