accountant
Nederlands
Woordafbreking
- ac·coun·tant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rekeningkundige’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | accountant | accountants |
verkleinwoord | accountantje | accountantjes |
Zelfstandig naamwoord
accountant m
- (beroep) (financieel) iemand die zijn beroep maakt van het inrichten en controleren van boekhoudingen en administraties
- Het is voor een accountant blijkbaar geen enkel probleem om een bedrag van 700 miljoen jarenlang over het hoofd te zien. [3]
Hyponiemen
Vertalingen
1. iemand die zijn beroep maakt van het inrichten en controleren van boekhoudingen en administraties
Gangbaarheid
- Het woord accountant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'accountant' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Afgeleide begrippen
- accountancy, accountantship, cetified public accountant (CPA), turf accountant
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.