aanvankelijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·van·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: in het begin’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
  • Afgeleid van aanvang met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanvankelijkaanvankelijkeraanvankelijkst
verbogen aanvankelijkeaanvankelijkereaanvankelijkste
partitief aanvankelijksaanvankelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

aanvankelijk [2]

  1. in het begin, oorspronkelijk
    • Hoewel ze aanvankelijk vaak ruzie maakten zijn ze nu toch de beste vrienden. 
Vertalingen

Bijwoord

aanvankelijk [3]

  1. in het begin
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanvankelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.