aanvangstijd
Nederlands
Woordafbreking
- aan·vangs·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aanvang zn en tijd zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanvangstijd | aanvangstijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
aanvangstijd m
- het tijdstip dat een bepaalde activiteit begint
- De scheidsrechters wachtten lang met het nemen van een besluit, maar besloten kort voor de aanvangstijd dat de wedstrijdvelden door de centimeters dikke laag sneeuw onbespeelbaar waren geworden.[1]
- "We hebben nog geen beslissingen genomen wat betreft ons standpunt over de verschillende aanvangstijden, maar dat bespreken we later deze week", zegt een woordvoerder van de Zweedse voetbalbond in Aftonbladet. Daarmee lijkt duidelijk dat Zweden net als Wit-Rusland-Nederland en Bulgarije-Frankrijk om 20.45 wil beginnen.[2]
Synoniemen
- begintijd, aanvangstijdstip
Gangbaarheid
- Het woord aanvangstijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- de Telegraaf 08 dec. 2017
- de Telegraaf 06 sep. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.