plantsoen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plant·soen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘openbare tuin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1773 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plantsoen plantsoenen
verkleinwoord plantsoentje plantsoentjes

Zelfstandig naamwoord

plantsoen o

  1. Openbare tuin, een park.

Gangbaarheid

  • Het woord plantsoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.