Vergelijkende methode (taalkunde)

De vergelijkende methode is in de historische en vergelijkende taalkunde een methode om het proces van taalverandering te bestuderen waarbij twee of meer talen met elkaar worden vergeleken. Als zodanig staat deze methode tegenover de interne reconstructie, waarbij de diachrone ontwikkeling van een en dezelfde taal wordt onderzocht (bijvoorbeeld het Oud- en Middelnederlands versus het moderne Nederlands). Doorgaans worden deze twee methodes echter in combinatie met elkaar gebruikt om reconstructie te bewerkstelligen en in de contrastieve taalkunde.

Geschiedenis

De vergelijkende methode is in de loop van de 19e eeuw ontwikkeld door met name Rasmus Christian Rask, Karl Adolf Verner en Jacob Grimm, als alternatief voor de glottochronologie en de lexicostatistiek. De eerste diepgaande verhandeling op het gebied van taalreconstructie was het Compendium der vergleichenden Grammatik der indogermanischen Sprachen, dat in 1861 werd gepubliceerd door August Schleicher. In dit werk werd echter niet, zoals wel wordt gedacht, de vergelijkende methode als zodanig geïntroduceerd om het bestaan van de verschillende taalfamilies te onderbouwen, aangezien deze methode al eerder was ontwikkeld. In plaats daarvan zette Schleicher enkele gewaagde nieuwe stappen, bijvoorbeeld door voor het eerst Proto-Indo-Europese vormen te reconstrueren en enkele misverstanden te ontkrachten, zoals het idee dat het Sanskriet de voorloper zou zijn geweest van alle Indo-Europese talen.

Gedurende de eerste helft van de 20e eeuw werd men zich er meer en meer van bewust dat vergelijking van woorden de enige manier was om meer zekerheid te krijgen omtrent verwantschappen tussen talen. Lange tijd was dit dan ook de enige vigerende methode, totdat Joseph Greenberg de alternatieve methode van lexicale massavergelijking naar voren bracht.

Toepassingen

Bij het vaststellen van genetische verwantschap tussen talen is het primaire doel vast te stellen dat twee of meer geattesteerde talen dochtertalen zijn van een en dezelfde vooroudertaal. Dit geschiedt aan de hand van het vinden van cognaten, en het vaststellen welke reguliere klankwetten hebben gegolden die tot de verschillende vormen hebben geleid, en hoe gemeenschappelijke proto-woorden en klankinventarissen kunnen worden gereconstrueerd waarbij mogelijke toevalligheden worden uitgesloten (zie ook etymologie). Ook taalverwerving speelt in dit verband een belangrijke rol; taal verandert mede doordat ze van generatie op generatie wordt doorgegeven. Op deze manier bestaat er bijvoorbeeld een rechtstreeks verband tussen het vulgair Latijn en alle Romaanse talen. Het begrip "verwantschap" is betrekkelijk; zo is het verband tussen de Romaanse taalgroep en bijvoorbeeld alle Germaanse en Slavische talen minder direct, maar er is wel nog steeds sprake van een gemeenschappelijke voorouder.

Het opstellen van potentiële cognatenlijsten

Wanneer in de woordenschat van twee of meer talen woorden met vergelijkbare betekenissen reguliere overeenkomsten vertonen qua fonetische structuur, is dit een teken dat de talen een gemeenschappelijke voorouder hebben. Hieronder volgende voorbeelden van cognaten in Polynesische talen:

Gloss  een   twee   drie   vier   vijf   man   zee   taboe   octopus   kano   binnenkomen 
 Tongaans [ taha]? [ ua]? [ tolu]? [ fā]? [ nima]? [ taŋata]? [ tahi]? [ tapu]? [ feke]? [ vaka]? [ hū]?
 Samoaans [ tasi]? [ lua]? [ tolu]? [ fā]? [ lima]? [ taŋata]? [ tai]? [ tapu]? [ feʔe]? [ vaʔa]? [ ulu]?
 Māori [ tahi]? [ rua]? [ toru]? [ ɸā]? [ rima]? [ taŋata]? [ tai]? [ tapu]? [ ɸeke]? [ waka]? [ uru]?
 Rapa Nui [ -tahi]? [ -rua]? [ -toru]? [ -ha]? [ -rima]? [ taŋata]? [ tai]? [ tapu]? [ heke]? [ vaka]? [ uru]?
 Rarotongaans  [ taʔi]? [ rua]? [ toru]? [ ʔā]? [ rima]? [ taŋata]? [ tai]? [ tapu]? [ ʔeke]? [ vaka]? [ uru]?
 Hawaïaans [ kahi]? [ lua]? [ kolu]? [ hā]? [ lima]? [ kanaka]? [ kai]? [ kapu]? [ heʔe]? [ waʔa]? [ ulu]?

Men bemerke goed het verschil tussen erfwoorden en leenwoorden. De Polynesische woorden voor taboe hangen etymologisch samen met het Nederlandse woord taboe, hetgeen echter geenszins een verwantschap impliceert; het betreffende woord is in veel Indo-Europese talen waaronder het Nederlands uit het Tongaans geleend. Genetische verwantschap dient dus voor alles te worden gezocht in het kernlexicon van talen, maar zelfs hier is enige terughoudendheid geboden; het Fins, dat voor zover bekend geen enkele genetische verwantschap met de Indo-Europese talen heeft, heeft het woord voor moeder (äiti) ontleend aan het Gotisch (aiþei).

Klankwetten

Wanneer de vermoedelijke cognaten eenmaal zijn vastgesteld, is de volgende stap het bepalen welke vaste klankverschuivingen hebben plaatsgehad die tot de verschillende vormen in elk der afzonderlijke talen hebben geleid. Zo is het bijvoorbeeld op grond van de vele regelmatige overeenkomsten tussen qua betekenis verwante woorden in het Latijn, Engels en Nederlands wel zeker dat deze woorden tevens cognaten zijn:

 Engels   ten   two   tow   tooth 
 Nederlands   tien   twee   tuien   tand 
 Latijn   decem   duo   dūco   dent 

In dit geval valt op dat een stemhebbende dentaal aan het begin van woorden in het Latijn systematisch overeenkomt met een stemloze dentaal in het Engels en Nederlands. De kans dat een dergelijke systematische overeenkomst in verschillende talen op toeval berust is verwaarloosbaar klein.

Het vaststellen van dit soort klankwetten is extra belangrijk in het geval van schijnbare cognaten, zoals het Latijnse woord dies en het Nederlandse dag; deze twee woorden lijken qua vorm op elkaar en betekenen bovendien hetzelfde, maar ze zijn niet etymologisch verwant. Evenzo lijkt het Nederlandse woord heden een cognaat van het Latijnse hodie ‘vandaag’, maar is dit niet.[1]

Complementaire distributie

Soms vindt een klankverschuiving alleen plaats in een bepaalde fonologische context. De vergelijkende methode werkt over het algemeen beter wanneer men van dit soort feiten op de hoogte is.

Ook kan de context die ervoor zorgde dat een verandering plaatsvindt in een later stadium zijn vernietigd. In dit geval is er vaak sprake van een tegenbloedende volgorde van fonologische regels:

  • Al in een vroeg stadium van het Sanskriet had (evenals in veel andere talen) velare palatalisatie voor de hoge klinkers i en e plaats, maar later werd de klinker e verlaagd tot a. Alleen dankzij vergelijkingen met andere Indo-Europese talen heeft men de oorspronkelijke fonologische context waarin de Sanskriete palatalisatie had kunnen plaatsvinden kunnen reconstrueren (het Sanskriete woord voor "en", ca, hangt bijvoorbeeld samen met het Latijnse que dat hetzelfde betekent).
  • Stemloze medeklinkers werden als gevolg van de wet van Verner - die vermoedelijk al gold vóórdat als gevolg van de wet van Grimm de klemtoon naar voren schoof - alleen in de Germaanse talen stemhebbend. Hierdoor steekt bijvoorbeeld het Nederlandse woord vader nu af tegen de cognaten in het Latijn en Sanskriet, pater en pitar.

In zulke gevallen komt het veelal aan op de reconstructie van een of meer protofonemen. Dit kan erg lastig zijn, aangezien klankverschuivingen soms heel veel stadia kunnen doorlopen. Zo was bijvoorbeeld in het Oudarmeens de Proto-Indo-Europese medeklinkercombinatie dw- als gevolg van ingewikkelde klankverschuivingen systematisch verschoven naar erk-, wat bijvoorbeeld blijkt uit het Oudarmeense woord voor "twee", erku.

Op deze manier is bijvoorbeeld het plosievensysteem van het Proto-Indo-Europees als volgt gereconstrueerd:

 Labiaal   Dentaal   Velaar   Labiovelaar   Palatovelaar 
 Stemloos  p t k [kʷ]? [kʲ]?
 Stemhebbend  (b) d g [gʷ]? [gʲ]?
 Stemhebbend geaspireerd  [bʱ]? [dʱ]? [gʱ]? [gʷʱ]? [gʲʱ]?

Deze reconstructie is echter omstreden. Volgens sommige taalkundigen is het onmogelijk dat een taal wel een adem-stem-reeks heeft, maar geen overeenkomende stemloze geaspireerde medeklinkers. Als alternatief opperden Tamaz V. Gamkrelidze en Vyacheslav Vsevolodovich Ivanov dat de stemhebbende plosieven misschien in werkelijkheid geglottaliseerd waren, hetzij implosieven (ɓ, ɗ, ɠ) dan wel ejectieven (pʼ, tʼ, kʼ). Dit is bekend geworden als de glottaaltheorie.

Verder zijn er uiteraard vele beperkingen op het gebied van de taaltypologie (woordvolgorde, syntaxis, verbuiging, vervoeging enz.). Vaak zijn dit soort dingen zeer moeilijk meer te achterhalen vanwege de tijdsspanne. De volledige reconstructie van een proto-taal moet daarom in de praktijk als onmogelijk worden beschouwd, terwijl het herkennen van systematische klankverschuivingen in verschillende talen veel gemakkelijker is.

Neogrammatische stelling en leenwoorden

Ter ondersteuning van de vergelijkende methode werd aan het einde van de 19e eeuw door de neogrammatici geopperd dat klankwetten geen uitzonderingen kennen. Dit is bekend geworden als de "neogrammatische stelling". Hier werd door tegenstanders van de neogrammatici tegenin gebracht dat "elk woord zijn eigen geschiedenis heeft". De neogrammatische stelling is tegenwoordig vrij algemeen geaccepteerd.

Niettemin erkenden ook de neogrammatici dat bij de adaptatie van leenwoorden in de ontlenende taal problemen kunnen ontstaan. Ook kunnen onregelmatigheden in de verbuiging soms in fonetisch opzicht problemen opleveren. Een mogelijke oplossing is om leenwoorden en andere buitenissigheden uit te sluiten van de gewone analyse. In andere gevallen beriepen de neogrammatici zich op analogie; een woord kan als gevolg van regelmatige klankverschuivingen zodanig veranderen, dat het niet meer past in een bepaald paradigma. Iets dergelijks deed zich bij voor bij de ontwikkeling uit het Proto-Slavisch van het Russische woord voor "negen", /dʲevʲatʲ/, dat volgens de Russische klankwetten eigenlijk /nʲevʲatʲ/ had moeten zijn. Het ligt voor de hand dat dit woord is aangepast aan het Russische woord voor "tien", /dʲesʲatʲ/. Dit verschijnsel doet zich met name voor bij woordparadigma's van werkwoorden; de vervoeging van het Nederlandse kiezen was bijvoorbeeld oorspronkelijk koos (enkelvoud) - koren (meervoud) - gekoren (zie Wet van Verner; zie ook morfologische nivellering).

In feite begint elke klankverschuiving − hoe systematisch deze verder ook verloopt − als een anomalie in één bepaalde fonologische context, waarna zij zich verspreidt via lexicale diffusie. De mate waarin dit gebeurt is van allerlei factoren afhankelijk, zoals sociolect en idiolect.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.