Taalverwerving

Het begrip taalverwerving verwijst doorgaans specifiek naar het verwerven van taalvaardigheden door kinderen.

Achtergrond

Taalverwerving is een cognitief leerproces. Een kind leert een bepaalde moedertaal dankzij zijn naaste omgeving, inclusief bepaalde eigenaardigheden zoals lispelen, of dialectvormen. De opvoeders spelen de belangrijkste rol in dit leerproces, dat moet plaatsvinden gedurende circa de eerste zes levensjaren van het kind. Op latere leeftijd komt de verwerving van een taal namelijk veel moeizamer tot stand, en wordt het spreken van meer dan één taal zonder enige vorm van interferentie uitermate moeilijk. Klaarblijkelijk verdwijnt het aangeboren vermogen tot meertaligheid dus geleidelijk vanaf het zesde levensjaar. Waarom dit precies zo is, is (nog) niet bekend. Israëlische wetenschappers hebben echter mogelijk aangetoond dat deze aanname niet correct is en dat juist volwassenen beter in staat zouden zijn een nieuwe taal te leren.[1]

Proces van taalverwerving

Zowel het weergeven van de inhoud van de taal (betekenis) als de klankproductie (uitspraak) moeten geoefend worden. In de literatuur en het spontane spraakgebruik ontmoet men nog vaak de term taalontwikkeling, deels omdat men vooral vroeger meende dat de taal zich 'vanzelf' ontwikkelt, alsof er een soort aangeboren programma bestaat dat wordt afgewerkt. (Zie onder meer Noam Chomsky.) Onderzoek toonde aan dat taal(verwerving) in de hersenen door duidelijk lokaliseerbare modules ondersteund wordt.

Meestal onderscheidt men de volgende fasen in het proces van taalverwerving:

  • prelinguale periode, circa eerste levensjaar: vocaliseren, frazelen, brabbelen. Hoewel het hier nog om onverstaanbare klanken gaat, blijkt er toch verschil te bestaan tussen brabbelaars. Computeranalyse van klankproducties onderscheidt typisch Nederlands gebrabbel van soortgelijke gebrabbel in andere talen. Zelfs het verschil tussen een Limburgse en een Hollandse baby is al vanaf ongeveer de zevende maand hoorbaar.
  • vroeglinguale periode, tot circa twee en een half jaar: herkenbare woorden.
    • eenwoordfase
    • tweewoordenfase
    • meerwoordenzin
  • verrijkings- of differentiatiefase tot aan de leeftijd waarop het kind naar de lagere school gaat. Vooral de uitbreiding van de woordenschat van circa 300 naar circa 3000 woorden vindt dan plaats.
  • voltooiingsfase

Gedurende de eerste fasen kan het onder meer voorkomen dat het kind de betekenis van de woorden die het op dat moment tot zijn beschikking heeft uitbreidt naar andere zaken omdat het het aparte woord daarvoor nog niet kent. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat het kind dada behalve voor zijn of haar eigen vader gebruikt voor alle mannen die het maar ziet of voor mannen die er min of meer hetzelfde uitzien, of het woord mama wordt bij uitbreiding gebruikt voor alles wat op enigerlei wijze met de moeder van het kind te maken heeft.

Rond de leeftijd van twee jaar is het kind in staat twee of meer woorden op een min of meer zinvolle manier te combineren, waarmee het zich de eerste basale grammatica heeft verworven. Deze grammatica wordt in de fasen daarna steeds verder ontwikkeld.

Rond de leeftijd van vijf jaar is het kind in staat alle afzonderlijke fonemen te onderscheiden in de taal die hij bezig is te verwerven als zijn moedertaal. Na ongeveer het zesde levensjaar heeft het kind de taal grotendeels onder de knie. Tempo en kwaliteit van taalverwerving verschillen van kind tot kind. Doorgaans ontwikkelen meisjes hun taalvaardigheid iets vlotter en eerder dan jongens. Tweelingen lopen meestal iets achter, omdat zij onderling een apart taaltje ontwikkelen. Het ontwikkelen van dit taalvermogen verloopt in nauwe wisselwerking met andere ontwikkelingen van het kind: lichamelijk, psychologisch, sociaal, intellectueel, emotioneel, enzovoort.

Afwijkingen

Er kan in de taalontwikkeling weleens iets fout gaan. Een vertraagde taalontwikkeling is dikwijls een symptoom van een ander gebrek.

Om objectief te kunnen vaststellen in hoeverre een taalverwerving vertraagd verloopt, werden wetenschappelijke tests en observatieschalen ontwikkeld. In Vlaanderen is de Reynell Taalontwikkelingsschaal daarvoor algemeen, in Nederland wordt de Utrechtse Taalniveautest vaak toegepast.

Kinderen die in een 'taalloze' omgeving opgroeien, bijvoorbeeld wolfskinderen, zijn later slechts in staat om zeer moeizaam en gebrekkig een taal te verwerven. Kaspar Hauser en Victor van Aveyron zijn hiervan de bekendste voorbeelden. Overigens moet men wel bedenken dat wolfskinderen opgroeien in een omgeving zonder enige menselijke interactie en daardoor een totaal gebrek aan sociale ontwikkeling ondervinden. Dit gecombineerd met een gebrek aan een normaal menselijk voedselpatroon leidt tot onherroepelijke hersenschade. Deze hersenschade kan een goede verklaring zijn voor de gebrekkige taalverwerving van wolfskinderen.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.