Suikereekhoorn

De suikereekhoorn (Petaurus breviceps) is een buideleekhoorn uit het geslacht der suikereekhoorns (Petaurus) die voorkomt in Australië en op Nieuw-Guinea. Het is een algemeen voorkomende, 's nachts actieve soort die net als andere suikereekhoorns in staat is tot zweefvluchten. De suikereekhoorn verschilt van andere soorten in de geringere grootte en de grijze of gelige kleur van de onderkant van het lichaam. Ondanks een oppervlakkig bezien soortgelijke lichaamsbouw zijn ze als buideldieren niet verwant aan de eekhoorns onder de knaagdieren.

Suikereekhoorn
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2008)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Diprotodontia (Klimbuideldieren)
Familie:Petauridae (Buideleekhoorns)
Geslacht:Petaurus (Suikereekhoorns)
Soort
Petaurus breviceps
Waterhouse, 1839
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Suikereekhoorn op Wikispecies
Portaal    Biologie
Zoogdieren

Beschrijving

Suikereekhoorns hebben een kop-romplengte van 16 tot 21 cm, terwijl de staart ongeveer even lang is. Mannetjes worden tot 130 g zwaar, vrouwtjes tot 90 g.

De onderkant van het lichaam is lichtgrijs of iets donkerder en vaak een beetje geelachtig; de bovenkant is grijs of bruin. Van de snuit over de rug tot aan de basis van de staart loopt een bruinzwarte band, maar tussen de verschillende ondersoorten bestaan verschillen. De binnenkant van de oren en de neus is roze, de ogen diepzwart. Zoals bij alle klimbuideldieren zijn de tweede en derde teen van de achtervoeten met elkaar vergroeid. De eerste teen kan tegenover de andere geplaatst worden. De voorpoten hebben vijf vingers, waarvan de vierde verlengd is en een zeer scherpe klauw draagt, waarmee bijvoorbeeld insecten uit bomen kunnen worden gehaald, net als bij het vingerdier.

Het dunne, behaarde vliegmembraan zit tussen de knokkels en het handgewricht vast en heeft als het dier zweeft een rechthoekige vorm. Als het dier op een tak zit, wordt de sjabloon samengevouwen, zodat het dier er dik uitziet. De lange, borstelige staart is aan de punt lichtgrijs en met zo'n 4 cm lange haren bedekt. De staart kan niet als echte grijpstaart worden gebruikt, maar wel als hulpmiddel bij het inzamelen van bladeren en bij het vasthouden van takken.

Beide geslachten hebben een geurklier bij de anus; mannetjes hebben er nog twee op hun borst en voorhoofd, terwijl vrouwtjes nog een klier in de buidel hebben, die alleen actief is als er jongen zijn, en dan een bruinachtige vloeistof afgeeft. De buidel bevindt zich op de buikzijde en bevat vier tepels.

Zoals de meeste nachtdieren heeft ook de suikereekhoorn een goed gehoor en een goede reukzin, waarmee hij de leden van zijn groep kan herkennen. Daarnaast heeft hij goede ogen, waarmee hij een relatieve grote hoek kan bekijken. Daarnaast heeft hij 10 tot 15 tastharen. Voor de communicatie tussen groepsleden worden verschillende krijsende geluiden gebruikt. De alarmroep is een schril geblaf ("wok-wok-wok"), de angstroep een hoog gekrijs.

Levenswijze

Suikereekhoorns zijn 's nachts actieve boombewoners, die in groepen tot twaalf dieren leven. Die groepen omvatten meestal zo'n zes volwassen dieren met hun jongen. De groep splitst zich 's zomers vaak op. Binnen de groep wordt de rangorde niet door gevechten, maar door de geur van de geurklieren bepaald. Leden van de groep wrijven vaak met hun poten elkaars kop of borst in met de stof uit hun geurklieren. Het dominante mannetje doet dit het meeste, zodat alle leden zijn geur dragen, waarmee de leden van een groep herkend kunnen worden. Als de dominante mannetjes van verschillende groepen elkaar ontmoeten, ontstaan er heftige gevechten, die door gesnuif begeleid worden. De groepen hebben territoria, die ongeveer een halve hectare groot zijn.

De levensverwachting van de dieren bedraagt in gevangenschap ongeveer 12 jaar; in het wild leven ze echter maar vier tot vijf, hoogstens zes jaar. Het bijzonderste kenmerk van alle suikereekhoorns is hun vermogen om te zweven. Suikereekhoorns kunnen tot 60 m ver zweven, naargelang de hoogte waarvan ze springen. Ze sturen met hun staart. Ze slapen overdag als groep in hun bladernest, dat in een boomtak zit. De nesten ruiken vies, omdat ze de bladeren met urine bevochtigen, zodat ze samenkleven. De voor de nestbouw benodigde bladeren worden ondersteboven hangend verzameld. Dankzij zijn vliegmembraan kan de suikereekhoorn bij gevaar snel vluchten en snel wisselen tussen de bomen waarmee ze zich kunnen voeden.

Voortplanting

De paring vindt in Nieuw-Guinea en de tropische delen van Australië het hele jaar plaats, terwijl de paartijd in Zuidoost-Australië tussen juni en november (voornamelijk in augustus) valt. Een wijfje paart vaak met meerdere mannetjes, die de borst van hun vrouwtjes met hun borstklieren inwrijven, terwijl die hun bereidheid laten zien door hun kop tegen de borst van het mannetje te wrijven. Voor de paring is de buidel van het vrouwtje klein en dun, maar na de paring wordt de wand dikker en de bloedvaten en geurklieren vergroten zich.

Na de geboorte, die op een draagtijd van 16 dagen volgt, verkleint de buidel weer. Het aantal jongen varieert van een tot drie (meestal twee). Bij de geboorte zijn de jongen slechts 190 milligram zwaar, blind en hulpeloos. Ze klimmen in de buidel van hun moeder en blijven daar ongeveer 70 dagen. Tijdens de laatste tien dagen hangen de achterbenen van de jongen al uit de buidel. De jongen blijven nog 30 tot 50 dagen in het nest. In die periode gaan hun ogen open. Daarna kunnen ze zelfstandig voedsel zoeken, maar ze komen vaak nog enkele jaren bij het nest terug. Met acht tot vijftien maanden zijn ze geslachtsrijp.

Hun natuurlijke vijanden zijn uilen als de valkuilen (Ninox) en de laatste tijd ook verwilderde huiskatten.

Voedsel

Suikereekhoorns voeden zich voornamelijk met boomsappen, vooral van eucalyptusbomen en acacia's, die veel koolhydraten bevatten. Om aan het sap te komen bijten ze de schors van bomen af en likken het zoete sap dat er uitstroomt. Omdat eucalyptusbomen voor veel dieren een voedingsbron zijn, zodat er veel concurrentie is, worden de bomen fel verdedigd. Verder eten de dieren nectar, stuifmeel, insecten en larven, waarvan ze de eiwitten vooral in de voortplantingstijd nodig hebben. Als er dan niet genoeg van dit voedsel ter beschikking is, wordt de paartijd vaak uitgesteld.

Verspreiding

Het verspreidingsgebied van de suikereekhoorn:
· Rood: P. b. breviceps
· Blauw: P. b. longicaudatus
· Donkergroen: P. b. ariel
· Geel: P. b. flavidus
· Paars: P. b. papuanus
· Lichtgroen: Bergpopulaties ("P. b. tafa")
· Zwart: P. biacensis

De suikereekhoorn komt voor van Tasmanië en de eilanden van de Bass-straat via het noorden en oosten van Australië tot Nieuw-Guinea en de noordelijke Molukken, waaronder Halmahera. Op Tasmanië is de suikereekhoorn niet inheems, maar werd in 1835 ingevoerd. Van alle buideldieren heeft hij de grootste breedteverspreiding: van 2,8°NB bij Halmahera tot 48°ZB in Tasmanië. In Australië leeft hij in droge en natte "sclerophylle" bossen en lichtere bosgebieden.

In de omgeving van Nieuw-Guinea komt hij voor op de volgende eilanden: Adi, Bagabag, Bam, Batjan, Blup Blup, Duke of York, Fergusson, Gebe, Goodenough, Halmahera, Japen, Kadovar, Kai Besar, Karkar, Koil, Misima, Misool, Nieuw-Brittannië, Normanby, Numfor, Salawati, Sudest, Ternate, Vokeo, Wei en Woodlark. De populaties op Numfor en Japen, die van slechts enkele exemplaren bekend zijn, vertegenwoordigen mogelijk P. biacensis. De populatie op Karkar vertegenwoordigt mogelijk een aparte soort, zie hieronder. Het is goed mogelijk dat de suikereekhoorn op enkele van deze eilanden niet inheems, maar geïntroduceerd is.

Ondersoorten

Er bestaan vijf ondersoorten, waarvan er drie in Australië en twee op Nieuw-Guinea en omliggende eilanden leven.

P. b. breviceps is de grootste ondersoort. De noordelijke ondersoorten zijn kleiner en hebben meestal kortere haren. De rugzijnde is bij de verschillende ondersoorten verschillend van kleur: bij P. b. breviceps muisgrijs, bij P. b. flavidus beige. Exemplaren uit de bergen van oostelijk Nieuw-Guinea, die vroeger wel als een aparte ondersoort Petaurus breviceps tafa werden beschouwd, zijn zwartgrijs van boven en hebben zeer lange haren (12 mm). Morfologisch is deze ondersoort zeer verschillend van anderen, maar Colgan & Flannery (1992) konden geen biochemische verschillen vinden tussen hun exemplaar van P. b. tafa en de laaglandpopulaties van P. b. papuanus in de omgeving.

Colgan & Flannery (1992) vonden met behulp van biochemische methodes dat de populaties van Tifamin in het binnenland van westelijk Papoea-Nieuw-Guinea, ten westen van de rivier Sepik en van het eiland Karkar zeer verschillend waren van de andere dieren uit Nieuw-Guinea, maar enkele kenmerken met elkaar deelden. Mogelijk vertenwoordigen ze een onbeschreven soort. Deze populaties waren echter wel nauwer verwant aan de andere Nieuw-Guinese populaties dan aan de Australische populaties. Tifamin was de enige locatie ten westen van de Sepik vanwaar suikereekhoorns bestudeerd waren, zodat het onduidelijk is of de populaties in Irian Jaya ook bij de Tifamin-Karkar-groep horen.

De verwante soort Petaurus biacensis, die voorkomt op Biak-Supiori en Owi wordt vaak als een ondersoort gezien. Hij is geheel anders gekleurd; de dieren zijn zowel boven als onder vosrood en hebben op de rug een witte vlek; deze ondersoort wordt vaak als een aparte soort gezien.

De ondersoorten van Nieuw-Guinea werden vroeger wel als een aparte soort Petaurus papuanus beschouwd; vandaag de dag wordt er niet betwist dat de populaties aan beide zijden van de straat Torres één soort vormen.

Mens en suikereekhoorn

De Australische Aboriginals eten soms suikereekhoornvlees en gebruiken zijn vacht. De dieren worden gevangen door ze uit de nesten te halen waar ze slapen. Een andere methode is het insmeren van boomstammen met honing. De naam "suikereekhoorn" is ook ontstaan door hun liefde voor zoetigheid, net als het Engelse "sugar glider".

In Midden-Nieuw-Guinea geloven veel Papoea-volken dat tovenaars zich in suikereekhoorns veranderen om naar potentiële offers uit te kijken.

Het rooien van de lichte wouden waar de suikereekhoorn leeft is slecht voor de populatie, maar over het algemeen is de suikereekhoorn niet bedreigd. De suikereekhoorn wordt bij liefhebbers van exotische kleine dieren steeds geliefder en wordt al in enkele huizen in Europa gehouden. Volgens critici kan het nooit mogelijk zijn om een sociaal dier dat 's nachts actief is en veel plaats nodig heeft verantwoord te houden. De scherpe klauwen en de sterke geur zijn andere argumenten tegen het houden van het dier.

De suikereekhoorn heeft de volgende lokale namen:

Overig

Er zijn fossiele suikereekhoorns bekend sinds het Pleistoceen. De oudste vondsten (ongeveer 15 000 v.Chr.) stammen uit een grot bij Buchan (Victoria).

Er zijn relatief weinig parasieten bekend van de suikereekhoorn. De mijten Androlaelaps calypso en Mesolaelaps antipodianus worden vaak in de vacht van de suikereekhoorn gevonden.

De soortnaam breviceps betekent "korte kop".

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.