Economie van Japan

Japan is de derde grootste economie ter wereld.[1]

Shinjuku, Japan

Geschiedenis

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was veel in het land vernietigd. Alle grote steden waren gebombardeerd en omdat de meeste huizen van hout waren gebouwd, was de schade enorm. Een kwart van het kapitaal, een kwart van de infrastructuur en 82 procent van de schepen zijn vernietigd.[2] In 1946 lag de industriële productie van het land op slechts 34% van het vooroorlogse niveau van 1937; de mijnbouwproductie lag in dat jaar zo'n 60% onder het niveau van 1937. In 1949 werd het Japanse nationale inkomen geschat op US$ 96 per hoofd, in vergelijking tot US$ 500 voor Nederland, US$ 1453 voor de Verenigde Staten en US$ 57 voor India.[3]

De Amerikaanse bezettingsmacht was van mening dat de vooroorlogse economische structuur een bijdrage heeft geleverd aan het militarisme. Generaal MacArthur en zijn ambtenaren hadden als doel Japan te democratiseren. Zij ontmantelden grote conglomeraten, de zaibatsu, voerden anti-monopoliewetgeving in en gaven ruimte voor de oprichting van vakbonden. Door de komst van de Koude Oorlog werd de invloed van de vakbonden weer ingeperkt en door de Koreaanse Oorlog werd Japan een belangrijke producent van noodzakelijk materiaal voor de strijd. De conglomeraten konden zich hergroeperen tot keiretsu, met financiële instellingen in de kern van de groepen, en de banden werden versterkt door wederzijdse aandelenbelangen. Alleen de anti-monopoliewet heeft nog langere tijd effect gehad.

Direct na de oorlog telde het land nog 13 miljoen werklozen, maar dit was in 1951 alweer gedaald tot minder dan 0,4 miljoen. De beroepsbevolking telde 36 miljoen arbeiders, waarvan 16 miljoen actief in de land- en bosbouw en visserij. In 1951 lag de industriële productie weer boven die van 1937; de textielindustrie was een belangrijke activiteit. De machinebouw was sterk in opkomst, vooral die van naaimachines, maar ook nam de productie toe van automobielen, horloges en klokken, en optische instrumenten, waaronder fototoestellen. Het aandeel van Japan in de wereldhandel was in 1950 circa 1,5%, ongeveer de helft van het niveau van 3,5% in 1938.[3]

De Japanse overheid heeft altijd een actieve rol gespeeld in de economie. Het belangrijkste middel om de herbouw te sturen was geld beschikbaar te stellen, tegen aantrekkelijke rentetarieven, aan het bedrijfsleven. De banken verstrekte vooral leningen aan die bedrijfstakken waar de overheid prioriteit aan gaf zoals de steenkool-, de staalindustrie, nutsbedrijven en de scheepsbouw.[4] Verder had de overheid de controle over de buitenlandse valuta; alle bedrijven moesten het verdiende buitenlandse geld aan de overheid verkopen, die vervolgens bepaalde aan welke importgoederen het geld zou worden besteed. Ten slotte verleende de overheid subsidies en belastingvoordelen aan geselecteerde bedrijven. Dit werd gedaan via administratieve begeleiding (行政指導), dit zijn informele ontmoetingen tussen het Ministerie van Internationale Handel en Industrie (通商産業省, MITI) en het bedrijfsleven.[5]

De Koreaanse oorlog gaf een belangrijke impuls aan de Japanse economie en in combinatie van het genoemde overheidsbeleid en wereldwijde economische groei beleefde Japan een economische bloeiperiode. Tussen 1965-1970 groeide het bruto binnenlands product (BBP) met 11,8% gemiddeld per jaar.[4] Tekorten op de handelsbalans sloegen om in grote overschotten, vooral met de Verenigde Staten. In het begin van de jaren zeventig leidde dit tot handelsconflicten zoals Amerikaanse importheffingen op goederen uit Japan en druk op de regering om de vaste wisselkoers van 360 yen per 1 Amerikaanse dollar los te laten.[4] De oliecrisis van 1973 zette de economische groei verder onder druk daar Japan nauwelijks beschikt over natuurlijke grondstoffen en alle aardolie moest importeren. De overheid reageerde hierop met een groot investeringsprogramma in kerncentrales en infrastructuur om de economie te ondersteunen. Japan had inmiddels de achterstand met andere industrielanden ingelopen, maar bleef vasthouden aan het economische groeibeleid gebaseerd op hoge investeringen. Hogere particuliere consumptie had de rol van groeimotor over kunnen nemen, maar deed dit niet.

Koershistorie Japanse Nikkei 225 beursindex sinds 1970

Het grote overschot op de handelsbalans bleef een bron van irritatie bij de handelspartners. In 1985 werd het Plaza-akkoord gesloten hetgeen een sterke waardevermeerdering van de yen inhield; de exporten daalden, importen werden goedkoper en het overschot op de handelsbalans daalde van 4,3% in 1985 naar minder dan 1% in 1989.[4] Druk om de Japanse binnenlandse markt toegankelijker te maken voor buitenlandse producten leidde niet tot resultaten. De overheid viel terug op het beleid van goedkope leningen en overheidsinvesteringen om het bedrijfsleven te steunen. De enorme toevloed van geld leidde tot fikse prijsstijgingen van bijna alles, waaronder aandelen. Op 29 december 1989 bereikte op de effectenbeurs van Tokio de Nikkei 225 index een record van 39.000 punten[4], maar nadien zijn aandelenkoersen, land- en onroerendgoedprijzen, fabrieken en andere productiemiddelen sterk in waarde gedaald. Bedrijfsleningen konden op grote schaal niet worden terugbetaald waardoor banken met grote verliezen werden geconfronteerd.[4]

De Japanse economie is sindsdien in recessie (balansrecessie), er is een lage reële economische groei en een zeer lage inflatie of zelfs deflatie. De overheid heeft diverse malen geprobeerd met grote investeringsprogramma's of sanering van het bankwezen de groei van de economie weer op gang te krijgen, met weinig resultaat. Als gevolg van dit royale uitgavenbeleid heeft Japan de hoogste relatieve overheidsschuld ter wereld van meer dan 200% van het BBP. Sinds 2013 is de conservatieve Shinzo Abe de nieuwe premier van Japan. Hij wil met zijn economisch beleid, Abenomics, de economie versterken. De Centrale bank van Japan heeft de geldhoeveelheid verruimd, de overheid laat een groot begrotingstekort bestaan en neemt verder structurele maatregelen die de economie krachtiger moeten maken.

Japan staat nummer drie op de wereldranglijst van grootste economieën, na de Verenigde Staten en China. In 2014 was het Japanse BBP US$ 4602 miljard, ofwel US$ 36.205 per hoofd.[6] De dienstensector domineert de economie met een aandeel van 75%[7] gevolgd door de industrie met 20% en landbouw de rest.

Jaar[8] Reële groei
(% mut JoJ)
Inflatie
(% mut JoJ)
Overschot handelsbalans
(in % BBP)
Overheidstekort
(in % BBP)
Bruto staatsschuld
(in % BBP)
Werkloosheid
(in % beroeps-
bevolking)
20072,2%0,1%4,9%-2,1%183,0%3,8%
2008-1,0%1,4%3,3%-4,1%191,8%4,0%
2009-5,5%-1,3%2,9%-10,4%210,2%5,1%
20104,7%-0,7%4,0%-9,3%215,8%5,0%
2011-0,1%-0,3%2,1%-9,1%230,6%4,6%
20121,5%-0,1%1,0%-8,3%236,6%4,3%
20132,0%0,3%0,9%-7,6%240,5%4,0%
20140,4%2,8%0,8%-5,6%236,0%3,6%
20151,4%0,8%3,1%-3,8%231,3%3,4%
20161,0%-0,1%3,9%-3,7%235,6%3,1%
20171,7%0,5%4,0%-4,3%237,6%2,9%

Maatschappij

Demografie

Door het dalend aantal geboortes[9] en de sterke immigratiebeperkingen is de bevolking aan het krimpen en aan het vergrijzen.[10] Dit heeft grote effecten op de economie en de maatschappij.

Deze ontwikkelingen hebben een afremmende werking waardoor de economie stabiel of nog nauwelijks groeit[11], ondanks allerlei stimuleringsmaatregelen zoals monetaire stimulus door het opkopen van obligaties (de rente is al op nul). Van belang voor de welvaartsvergelijkingen tussen landen is niet het Bruto binnenlands product (BBP), maar het BBP per inwoner. Als de bevolking groeit moet de BBP evenredig stijgen om de welvaart op hetzelfde niveau te houden. Bij een krimpende bevolking in Japan stijgt de welvaart zelf als de economie een nulgroei heeft. Een krimpende bevolking betekent ook dat minder investeringskapitaalsbehoefte is. Het stimuleren van de economie met extra kapitaal is dan ook weinig effectief[12]. Het aantal productieve inwoners daalt en moet de sociaal-economische last dragen van de niet werkende oudere bevolking, die vaak extra medische zorg nodig heeft.[13][14]

Gendergap

Gezien de krimpend aantal werknemers is er een regeringsbeleid om dit gedeeltelijk op te vangen door een grotere participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt. Er bestaan diverse barrières waardoor vrouwen moeilijk carrière kunnen maken en niet al hun capaciteiten kunnen benutten en vaak de hogere functies niet bereiken.[15] Na het trouwen en kinderen krijgen worden vrouwen geacht ontslag te nemen en een traditionele huisvrouw te worden. In 1985 is wetgeving geïntroduceerd waarbij discriminatie op basis van gender werd verboden in de arbeidsmarkt. Eerst was de toepassing van de wet vrijwillig (een streven), maar dat is later aangescherpt met verplichtingen.[16] Het regeringsbeleid om meer vrouwen in de arbeidsmarkt te krijgen heeft effect. In 2018 hebben 52,5% van de vrouwen werk, tegenover 71.2% voor mannen. Echter 44.2% van de vrouwen heeft tijdelijk en/of deeltijd werk, tegenover 11.5% van de mannen. De vrouwen verdienen in 2017 24.5% minder dan de mannen. Dat is een van de grootste genderverschillen bij de OESO landen[17]. De tradities en de Japanse samenleving zijn hardnekkig. De werkcultuur is vrouwonvriendelijk met lange werkdagen, waarbij avonds nog verwacht wordt om met collega's te gaan drinken en uitgaan. Bij bedrijven wordt een hoge loyaliteit en inzet verwacht, waarbij de privébelangen (kinderopvang etc) aan ondergeschikt zijn. Deze beperkingen verminderen het aantal beschikbare werknemers en remmen de economie af. Er is (anno 2019) een groot tekort aan kinderopvang waardoor moeders vaak ook gedwongen zijn thuis te blijven.[18]

Economische sectoren

Visserij

De visindustrie is al eeuwenlang van groot belang in Japan. Japanners consumeren meer dan vier keer zoveel vis dan het wereldgemiddelde. Verder zijn naar schatting tussen de één en twee miljoen Japanners op directe of indirecte wijze afhankelijk van vis als bron van inkomsten. Tot de visserij behoren onder meer vissers, inkopers en verkopers, inpakkers, visslagers en transporteurs. Ook is Japan, na China, de tweede grootste producent van vis ter wereld. Langs de Japanse kustlijn liggen er zo’n 5000 kleine vissersdorpen. Dit betekent dat er ongeveer elke 6 km eentje gesitueerd is.

Walvisvaart

De walvisvaart en -vangst bestaat over heel de wereld sinds de prehistorie. Vooral de Europese landen, Amerika en een beperkt deel van Azië, waaronder Japan, hebben actief enkele honderden jaren lang jacht op walvissen gemaakt. Zelfs nu al enkele walvissoorten voornamelijk hierdoor zijn uitgestorven of met uitsterven zijn bedreigd, wordt er nog steeds door enkele landen op de dieren gejaagd. Japan is een van die landen, samen met Noorwegen en IJsland. Tegenwoordig zijn de walvisjagers zelf nog sneller in aantal gedaald dan de walvissen. In Japan zijn er nu nog zo’n duizendtal walvisjagers over, maar desondanks slagen ze erin om de voor Japan vastgelegde quota per jaar te bereiken. Dit gebeurt naar eigen zeggen nog altijd voor wetenschappelijke doeleinden. De tonnen vlees die ze daarmee winnen worden echter bijna volledig ingevroren.[19] De meerderheid van de Japanners steunt ook de jacht op walvissen.[20]

Nationale Spoorwegen

De Japanse Nationale Spoorwegen (日本国有鉄道, Nippon Kokuyū Tetsudō of Kokutetsu) ontstonden in 1949 en bleven tot 1987 het nationale netwerk van de Japanse spoorwegen. Japan heeft ’s werelds grootste en meest geavanceerde spoorwegnetwerk. Het succes van de Tōkaidō Shinkansen is het resultaat van het doel van de JNS om het spoorwegsysteem te moderniseren. Een eerste belangrijk punt was het promoten van de elektrificatie van de hoofdspoorwegen. Voor en tijdens de oorlog mochten op deze sporen alleen maar stoomlocomotieven rijden, omdat gedacht werd dat een elektrisch systeem kwetsbaarder was voor aanvallen. Na de oorlog verviel dit argument en kon steenkool verplaatst worden naar andere industrieën zoals de staalindustrie. Een ander belangrijk punt was de langeafstandstreinen tot het EMU-systeem (Electric multiple unit) ombouwen. Dit systeem verdeelde de trein in verschillende wagons, met elektriciteit als drijfkracht.

Zijdehandel

Na de openstelling van Japan in 1854 zorgde de uitvoer van ruwe zijde voor een opleving van de Japanse economie. De opbrengst werd geïnvesteerd in de industrialisatie, waardoor Japan stapsgewijs ontwikkelde. Geleidelijk aan genoot het meer aanzien van de grootmachten, tot Japan uiteindelijk zelf een grootmacht werd. In dat proces evolueerde de handel in ruwe zijde van een economisch naar een politiek wapen.

Gaming-industrie

Met veel videogameproducenten, kan men wel zeggen dat er in Japan een videogamecultuur heerst. Dit gaat onafscheidelijk samen met de opkomst van deze games begin de jaren ’70. Daarnaast is het een distinctieve cultuur die lijdt onder het “Galapagossyndroom”; het is een wereld op zich met andere woorden.[21]

Bank van Japan

Hoofdkwartier in Tokyo, Japan

De Bank van Japan (日本銀行, Nihon Ginkō of soms afgekort tot 日銀) is de centrale bank van Japan. De bank ontstond tijdens de Meiji- periode naar het model van de Belgische centrale bank. De taken zijn het slaan van de nationale munt, handhaven van de prijsstabiliteit en vormen van een stabiele factor in het financiële systeem. Sinds 2013 is Haruki Kuroda de nieuwe voorzitter van de centrale bank en in het kader van Abenomics heeft de Bank van Japan een inflatiedoelstelling van twee procent.
De beleidscommissie ('policy board') werd opgericht als het hoogste bestuursorgaan van de bank. Zij leggen de richtlijnen neer voor de controle van de munteenheid en de monetaire controle, bepalen de basisprincipes voor het uitvoeren van de verrichtingen van de bank en houden toezicht op de medewerkers van de bank. De stafmedewerkers van de bank zijn de leden van de beleidsraad (inclusief de gouverneur en de vicegouverneurs), uitvoerende auditoren, uitvoerende directeuren en de raadsleden.[22] Binnen de organisatie zijn er vijftien afdelingen op het hoofdkantoor. Die afdelingen bestaan uit het secretariaat van de beleidsraad, kantoor van de interne auditor, departement van monetaire zaken, departement van het financiële systeem en controle op kwaliteit van de banken, departement van het betalingssysteem en vereffeningssysteem, departement van de financiële markten, departement onderzoek en statistiek, de internationale departement, departement van de uitgifte van valuta, departement van operaties, departement van de diensten van het informatie systeem, PR-afdeling, de administratieve afdeling, departement van personeelszaken en het instituut voor monetaire en economische studies.[23] De centrale bank heeft tweeëndertig takken en veertien lokale bureaus in Japan en zeven representatieve bureaus overzee.

Zaibatsu

Een zaibatsu (財閥) is een groep conglomeraten met verschillende specialisaties, exclusief in het bezit van één familie. De zaibatsu beheerde de Japanse kapitaal in zijn geheel tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog door het gebruik van eigen banken. Het heeft een enorme bijdrage geleverd in de industrialisatie en de economische groei van Japan tijdens de vooroorlogse periode. In 1946, onder de Amerikaanse bezetting, begon de ontmanteling van de zaibatsu. Na de ontmanteling, volgde er een opkomst van keiretsu (系列). Het verschil met de vooroorlogse zaibatsu is namelijk het eigenaarschap van een conglomeraat. Dit is niet meer in handen van een familie, maar wordt geregeld door het principe van mutual shareholding, waardoor de verschillende bedrijven in een groep elkaars aandelen beheren via kruisparticipaties.

Belangrijke bedrijven

Panasonic

Konosuke Matsushita (松下 幸之助, 27 november 1894 – 27 april 1989) was een Japanse industrieel, filosoof en schrijver. Panasonic werd door hem opgericht, alsook de "Matsushita Institute of Government and Management", waardoor er vaak naar hem verwezen wordt als de "God van het Management". Hij speelde een aanzienlijke rol in de Tweede Wereldoorlog door het Japanse leger met elektronica te bevoorraden en kreeg diverse onderscheidingen voor zijn werk.

Mitsubishi

Mitsubishi (三菱) is een conglomeraat dat opgericht is in 1870 door Iwasaki Yatarō (岩崎 弥太郎). Het bestaat uit honderden autonome bedrijven, die samen het merk Mitsubishi gebruiken. Zij stammen af van de Mitsubishi-zaibatsu, die ontbonden werd na de Tweede Wereldoorlog tijdens de bezetting van Japan. Sinds 1954 vormen ze samen de Mitsubishi-groep of Mitsubishi-keiretsu (三菱系列).

Mitsui

Mitsui Group (三井グループ Mitsui Gurūpu), een van de grootste Japanse conglomeraten (Keiretsu) tijdens begin eenentwintigste eeuw, werd in 1673 opgericht door Mitsui Takatoshi (1622 - 1694). Met zijn talent voor het bedrijfsleven kon het bedrijf snel groeien en uitbreiden in en rond Tokio. Na de Meiji-restauratie verhoogde Mitsui zich tot een zaibatsu en na de Tweede Wereldoorlog staat het bekend als een keiretsu (系列).

Sony

Sony Corporation (ソニー株式会社, Sonī Kabushiki-gaisha), beter bekend als Sony, is een Japans conglomeraat waarvan het hoofdgebouw van de firma in Minato, Tokyo is gelegen. Sinds de oprichting van het bedrijf in 1946 heeft Sony een hele reeks van revolutionaire producten op de markt gebracht waaronder: de transistorradio, de Trinitron-televisie, de Walkman en de Playstation. Sony is een van de leidende producenten in de elektronica- en entertainmentsector. Daarbuiten houdt het concern zich ook bezig met financiële dienstverlening aan (Japanse) consumenten.

Studio Ghibli

Studio Ghibli (株式会社スタジオジブリ, Kabushiki-gaisha Sutajio Jiburi) is een Japanse filmstudio die bekend staat om zijn vele animatiefilms. Het bedrijf is gelokaliseerd in Koganei, Tokio en werd opgericht in 1985. Studio Ghibli werd als dochteronderneming van Tokuma Shoten opgericht door regisseur Hayao Miyazaki, producer Toshio Suzuki en filmmaker Isao Takahata. Daarvoor werkten ze alle drie in een animatiestudio genaamd Topcraft die in 1985 failliet ging. Ze kochten het bedrijf op en veranderden de naam naar Studio Ghibli. De opbrengsten van de film Nausicaä of the Valley of the Wind, geregisseerd en geschreven door Hayao Miyazaki en geproduceerd door Toshio Suzuki in 1984, hebben de oprichting van het bedrijf mogelijk gemaakt. Ondanks het feit dat deze animatiefilm nog voor de oprichting van de studio gemaakt werd is het nog steeds opgenomen in diens repertoire.[24]

Sumitomo

Sumitomo (住友) werd opgericht aan het einde van de zestiende eeuw en begon toen als een klein familiebedrijf. Het werd voornamelijk bekend dankzij de kopersmelterij. Langzaamaan groeide het bedrijf en begon het zich te engageren in andere domeinen van de economie. Uiteindelijk groeide de Sumitomo Group (住友グループ) uit tot een van de grootste zaibatsu (財閥) in Japan.

Toyota

Logo van Toyota

Toyota Motor Corporation (トヨタ自動車株式会社 Toyotajidōsha kabushikigaisha), afgekort Toyota, is een Japanse autofabrikant opgericht in 1933 door Kiichiro Toyoda, zoon van Sakichi Toyoda en stichter van Toyoda Automatic Loom works. In juli 2014 was Toyota het grootste beursgenoteerde bedrijf in Japan, en in november 2014 het twaalfde grootste bedrijf in de wereld door de inkomsten. Toyota is tevens ’s werelds eerste autofabrikant die meer dan 10 miljoen voertuigen per jaar[25] kan produceren en is daarmee groter dan de Volkswagen-groep[26] en General Motors.[27] Het hoofdkwartier van Toyota ligt in Toyota-shi 豊田市, Aichi 愛知県, Japan.

Sinds 2007 is Toyota de grootste autofabrikant ter wereld, en brengt zo General Motors naar de tweede plaats. Door deelname in NASCAR- en andere racewedstrijden, sponsoring bij vele evenementen, en public relations probeert Toyota zich voor te doen als een gewoon Amerikaans bedrijf om zoveel mogelijk succes te hebben.

Yasuda

Yasuda was een Japans financieel concern, opgericht aan het einde van de Tokugawa-periode (1603-1868) door Yasuda Zenjirō (安田 善次郎, 25 november 1838 – 28 september 1921). In 1880 werd het uitgebreid tot een zaibatsu (財閥). Het was een industriële en financiële combinatie die de Japanse economie domineerde tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast behoorde Yasuda tot de "Big Four"(四大財閥, shidai zaibatsu), oftewel de vier grootste vooroorlogse zaibatsu. Nu staat deze vroegere zaibatsu beter bekend als de Fuji Bank (株式会社富士銀行, Kabushiki-gaisha Fuji Ginkō).

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.