Grote sterdodecaëder
Een grote sterdodecaëder is in de meetkunde een van de vier kepler-poinsot-lichamen.
Grote sterdodecaëder
| ||||
Symmetriegroep | Ih | |||
Eigenschappen | concaaf | |||
Kern | icosaëder | |||
Euler-karakteristiek | 2 | |||
Duale vorm | grote icosaëder | |||
|
Grote sterdodecaëder gezien als zelfdoorsnijdend veelvlak
| ||||
Vlakken | 12 pentagrammen | |||
Hoekpunten | 20 | |||
Ribben | 30 | |||
Zijvlakken per hoekpunt | 3 | |||
Ribben per zijvlak | 5 | |||
|
Grote sterdodecaëder gezien als normaal veelvlak
| ||||
Vlakken | 60 driehoeken | |||
Hoekpunten | 32 | |||
Ribben | 90 | |||
Zijvlakken per hoekpunt | 3 of 10 | |||
Ribben per zijvlak | 3 | |||
|
Een grote sterdodecaëder kan als een icosaëder, als een regelmatig twintigvlak worden gezien, met op ieder zijvlak daarvan, dat zijn gelijkzijdige driehoeken, een puntvormige, driezijdige piramide. De Euler-karakteristiek van een grote sterdodecaëder is twee, zoals ook voor alle convexe lichamen.
De grote sterdodecaëder heeft, wanneer gezien als zelfdoorsnijdend veelvlak, 12 pentagrammen als zijvlak. De 20 hoekpunten liggen ook op een dodecaëder, een regelmatig twaalfvlak. In ieder hoekpunt komen drie pentagrammen samen.
De oppervlakte van een standaard kleine sterdodecaëder, de lengte van een zijde van de vijfhoek wordt 1 genomen, is:
De inhoud wordt gegeven door: