Groefkopadders

Groefkopadders (Crotalinae) vormen een onderfamilie van slangen uit de familie adders (Viperidae).[1] In sommige indelingen worden de groefkopadders als volwaardige familie gezien (Crotalidae). De groep werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Nicolaus Michael Oppel in 1811.

Groefkopadders
Kop van Crotalus durissus met groef.
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Serpentes (Slangen)
Superfamilie:Colubroidea
Familie:Viperidae (Adders)
Onderfamilie
Crotalinae
Oppel, 1811
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Groefkopadders op Wikispecies
Portaal    Biologie
Herpetologie

Algemeen

Er zijn ongeveer 175 soorten groefkopadders in 22 geslachten. Ze komen voor in Afrika, Azië en Noord- en Zuid-Amerika. De bekendste groefkopadders zijn de ratelslangen uit het geslacht Crotalus, maar lang niet alle groefkopadders hebben een ratel. De maximale lengtes verschillen behoorlijk, de kleinste soort blijft ongeveer 50 centimeter, de bosmeester is de grootste soort met ruim 350 centimeter, het is hiermee de grootste adder én gifslang van de Nieuwe Wereld.

Alle soorten groefkopadders zijn giftig en gevaarlijk voor de mens. Ze bezitten hetzelfde type inklapbare giftanden en gifklieren als de adders, die in rust omhoog worden gevouwen tegen het gehemelte en bij een beet worden uitgeklapt. Bij het toedienen van het gif wordt ook een kauwbeweging gemaakt. In Zuidoost-Azië worden elk jaar talloze mensen gebeten door de daar gevreesde groefkopadders, soms met een dodelijke afloop. In Noord-Amerika en de Verenigde Staten is de diamantratelslang (Crotalus adamanteus) verantwoordelijk voor de meeste beten.

Groeforgaan

Groefkopadders hebben zoals alle adders uitvouwbare giftanden en een grote, driehoekige kop. Ze onderscheiden zich door een gepaard orgaan tussen ogen- en neusopening, dat als temperatuurzintuig functioneert. Dit orgaan wordt het groeforgaan genoemd en kan de warmtestraling van de prooi waarnemen, zodat ook in absolute duisternis een trefzekere beet mogelijk is.

De groef loopt enkele millimeters door in de kop en binnen in de groef zitten 500 tot 1500 warmtereceptoren, waarmee de slang temperatuurverschillen van ± 0,003 °C ten opzichte van de omgeving kan waarnemen. Pas in 1937 ontdekten de biologen Schmitt en Noble waar dit extra zintuig voor diende. Daarvoor werd gedacht dat de groeven reuk- of gehoororganen waren. Reuzenslangen en pythons hebben ook een dergelijk zintuig, maar hebben de groef in de mondrand.

Levenswijze

Groefkopadders zijn op enkele uitzonderingen na eierlevendbarend, de vrouwtjes brengen de jongen direct ter wereld. De net uitgekomen juvenielen zijn vanaf de geboorte al giftig en kunnen een dodelijke beet toebrengen. Opmerkelijk is dat ze enkele weken bij het moederdier blijven, tot de eerste vervelling. Alleen de bosmeester (Lachesis muta) en soorten uit de geslachten Calloselasma en Trimeresurus zijn eierleggend. Vermoed wordt echter dat al deze soorten de eieren bewaken tot ze uitkomen, en dus ook een vorm van broedzorg kennen. De slang broedt de eieren niet uit zoals vogels dat doen.

Bij vrijwel alle soorten hebben de juvenielen een veel lichtere, wormachtige staartpunt die duidelijk afsteekt tegen de rest van de lichaamskleur. De staartpunt wordt vermoedelijk gebruikt als beet om prooidieren te lokken, de lichte kleur verdwijnt na enige tijd.

Veel groefkopadders kennen een winterslaap, en veel soorten zoeken elkaar op om zo te profiteren van elkaars lichaamswarmte. Hierdoor kunnen de groefkopadders massaal worden aangetroffen, dit komt ook voor bij andere slangen en hazelwormen.

Groefkopadders zijn opportunistische jagers die de prooi in een hinderlaag opwachten en snel toeslaan. Van de in bomen levende soort Gloydius shedaoensis is bekend dat de slang leert waar prooidieren zich ophouden. Ieder jaar kiest de adder dezelfde plaats uit om de gedurende die tijd migrerende vogels te 'verwelkomen'.

Taxonomie

Er zijn 229 soorten bekend die verdeeld worden in 21 verschillende geslachten. De navolgende geslachten, met enkele voorbeeldsoorten, vormen deze onderfamilie:

De groeven zijn bij Crotalus basiliscus goed te zien.

Familie Crotalinae

Bronvermelding

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.