Driewielkar

Een driewielkar is een landbouwvoertuig - type boerenkar - dat bestaat uit drie wielen en een kantelbaar laadvlak heeft. Het diende voor het vervoer van allerhande lasten, op en rond de boerderij. De driewielkar werd gebruikt tijdens de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw, hoofdzakelijk in West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. De driewielkar werd getrokken door een lastdier, doorgaans een of twee paarden.

Driewielkar (inv. nr. 75) uit de Collectie Bulskampveld, 1901-1930.

Historiek

Over het ontstaan van de driewielkar bestaat er heel wat onduidelijkheid. De studie van wagenmakersrekeningen, van boedelbeschrijvingen en van iconografisch materiaal legt de datering niet veel verder dan het begin van de 19de eeuw.[1]

Bouw

De driewielkar bestond uit een onderstel met drie wielen en een laadbak. Het bijzondere eraan was dat de twee balken van het onderstel (in het jargon 'snak' of 'lamoen' genoemd) naar voren naar elkaar toe buigen.[2] De lamoen steunt achteraan op het asblok waarin de as van de twee grote achterwielen steekt. Vooraan zijn de lamoenbalken gedicht met planken, of 'schoot'. Eronder bevindt zich het 'kruis'; een rechtopstaande balk met het kleinere voorwiel, waar ook de dissel aan bevestigd is.

Aangezien het kruis via een draaischijf met een zware bout vastgemaakt was aan de schoot, was deze kar zeer wendbaar. De laadbak staat op de achterste helft van de lamoen. De voorkant van de bak was met een wentelas vastgemaakt aan de lamoenbalken zodat de bak kon kippen. Het voor- en achterbord zijn doorgaans afneembaar en op elke zijkant kunnen verhoogstukken geplaatst worden. Zo ontstond een uitermate praktische en multifunctionele kar.[3]

Gebruik

Door zijn wendbaarheid was de driewielkar onmisbaar op de boerderij. Voor het vervoer van graan, aardappelen, stenen, zand, werktuigen, mest, zaaigoed, bieten, rapen... tot zelfs dieren toe, werd zij gebruikt. Doordat de bak kon kantelen of kippen, kon de lading uitgegoten worden. Soms werd de laadbak ook weggenomen om bijvoorbeeld een varkensren op het onderstel te plaatsen. Zo verkreeg de landbouwer een beerkar: op het onderstel werd een beerton of beerbak geplaatst.

Sommige Vlaamse vissers gebruikten in de periode 1850-1950 een driewielkar om hun vangsten naar huis of de veilig te brengen. Het grote verschil was echter dat het voorwiel niet onder het lamoen kon draaien. Dat type van driewielkar was heel moeilijk te besturen.[1]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.