Wagenmaker

Een wagenmaker (ook wel stelmaker) is een persoon die in vroeger tijd (houten)karren, wagens en onderdelen daarvoor zoals wielen en askasten maakte en repareerde. Een stelmaker is de bouwer van het onderstel van de wagen. Hoewel er wagenmakers waren die comfortabele koetsen maakten, waren de meesten van hen voornamelijk werkzaam voor boerenbedrijven. De grootste vraag was naar meerwielige karren en wagens, maar hun assortiment omvatte ook kruiwagens, eggen, ploegen, beerkisten, wanmolens, botermolens en kafmolens. Op bestelling werden speciale karren of wagens gemaakt voor ambachtslui: een bakkerswagen met soms de mogelijkheid een hond in te spannen, de zogenaamde hondenkar, een stootwagen voor timmerman of metselaar, een bierwagen speciaal ingericht voor het vervoer van biervaten of een mallejan.[1]

De wagenmaker kocht meestal zelf zijn bomen, veelal bij publieke houtverkopingen die vroeger vaak plaatsvonden. De bomen werden gezaagd met een ongeveer drie meter lange boomzaag. Daarna werden de planken geruime tijd te drogen gelegd in een open overdekte loods. Tussen de planken werden enkele latjes te gelegd om de wind vrij spel te geven zodat het hout gelijkmatig droogde. Van de planken werden later de balken en planken gezaagd die nodig waren om de laadbak en het lamoen van de kar of de wagen te maken.

Vakmanschap

Een wagenmaker aan het werk. Duidelijk is te zien dat de segmenten tijdens het bevestigen op de spaken met pennen met elkaar verbonden zijn.

Het meeste vakmanschap was vereist bij het maken van het houten wiel. Voor de spaken van de wielen werd rechtdradig hout uitgezocht waaruit de spaken gekloofd werden. Om ervoor te zorgen dat de spaken strak in de wielen zouden zitten en niet zouden rammelen was het belangrijk dat het hout zeer droog was. Daarom werden de spaken enkele jaren te drogen gelegd voor ze verder afgewerkt en toegepast werden. Het afwerken gebeurde met een snijmes. De spaken kregen een ovale doorsnee met aan het ene eind een ronde pen met een gleufje, waarin na bevestiging in de velg een spie geslagen kon worden. Het andere eind kreeg een platte pen. Het aantal spaken per wiel kon variëren, veelal waren het er twaalf. Het middendeel van het wiel, de dom, werd gedraaid. Daartoe gebruikte men een groot draaiwiel dat door enkele helpers in beweging gebracht werd en dat via een drijfriem in verbinding stond met een draaibank. In het geval van een twaalfspakig wiel werden twaalf rechthoekige gaten in de dom uitgekapt waarin de uiteinden van de spaken met de platte pen werden gestoken. De velg bestond uit zes segmenten. In beide kopse kanten van elk segment werd een gat geboord. In die gaten werden ronde pennen aangebracht. Deze konden van hout zijn of van metaal en worden ook dook en drevel genoemd. In de binnenkant van elk segment werden twee ronde spaakgaten geboord. Ten slotte werden de velgsegmenten voorzichtig aan het twaalftal spaken geslagen, die reeds in de dom gestoken waren. Nadien werd het wiel naar de smid gebracht die er een ijzeren band omheen legde, die nog roodgloeiend was om te voorkomen dat de band eraf zou lopen. Als de band strak om het wiel gekrompen was werd er een gat door de dom geboord. Daarin werd een taps toelopende bus aangebracht waarin later de as moest draaien. De as was evenals de bus kant en klaar gekocht.

Achternaam

Het beroep leeft voort in de Nederlandse achternamen Wagenmaker(s) en Wagemaker(s). Ook Wagenaar en "Wielenga"" of Wielinga""verwijst naar dit beroep. Als achternaam kan het verwijzen naar:

Wagenmakers

Wagemaker

Wagemakers

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.