Anatomische termen van positie

In de anatomieleer bij mensen en dieren worden verschillende termen gebruikt om de locatie van een orgaan of een ander weefsel in het lichaam te beschrijven. Termen als onder en boven kunnen te onnauwkeurig zijn en verwarring veroorzaken. De termen die in de anatomie gebruikt worden komen meestal uit het Latijn en worden in het onderstaande artikel genoemd en beschreven.

In enkele gevallen verschilt de terminologie van de menselijke anatomie van die van de anatomie van dieren.

Standaard anatomische positie

De standaard anatomische houding inclusief anatomische vlakken

Als de anatomie van de mens of een andere diersoort beschreven wordt, is het handig om het betreffende onderwerp (mens of dier) te bestuderen en te beschrijven in de standaard anatomische positie, om verwarring tussen voor of achter en onder of boven te voorkomen. Dit is meestal de positie die mens of dier in normale omstandigheden ook aanneemt. Voor mensen is de standaard anatomische positie een rechtopstaande positie, met de voeten bij elkaar (en de tenen voorwaarts gericht), met de armen langs de zijden hangend en de handpalmen voorwaarts gericht. Bij viervoeters is de standaard anatomische positie dat het dier met zijn vier poten op de grond staat, met het hoofd in een neutrale positie vooruit kijkend.

Voor de mens was de positie van het hoofd in de standaard anatomische positie nog een punt van debat. Uiteindelijk is men internationaal overeengekomen dat men de Frankfurt doorsnede gebruikt, waarbij men de ondergrens van de oogkas en de bovengrens van het oorkanaal op één horizontale lijn brengt. Deze positie komt overeen met die van een mens die zijn hoofd rustig rechtop houdt en vooruit kijkt.

Mens en dier worden lang niet altijd precies in deze positie gelegd tijdens de bestudering of het onderzoek. Mensen worden meestal onderzocht terwijl zij op hun rug liggen, dieren worden vaak onderzocht terwijl ze op hun zij liggen.

Aanduidingen van posities

Voor algemeen gebruik

Dieren hebben meestal één uiteinde waar zich kop en bek bevindt, en één met de anus en vaak een staart. Het uiteinde met de kop of het hoofd is de craniale zijde, het einde met de staart is de caudale zijde. In het Latijn betekent cranium namelijk schedel, en cauda betekent staart. De longen van een hond, bijvoorbeeld, bevinden zich meer craniaal (richting het hoofd) dan bijvoorbeeld de darmen van de hond, die meer caudaal liggen.

Wanneer men een locatie in de kop van het dier wil aanduiden, gebruikt men de term rostraal voor weefsels of organen die meer richting de neus liggen, en de term caudaal (wederom) voor weefsels die verder van de neus af, en dus meer richting de staart liggen.

Het deel van het lichaam dat bij een dier normaal naar boven gericht is, het verst van de grond af, is de dorsale zijde (dit komt van het Latijnse woord dorsum (voor rug, omdat het hier meestal ook om de rug gaat), het tegenovergestelde deel, dat normaal bij een dier naar beneden gericht is, het dichtst bij de grond, is de ventrale zijde (naar het Latijnse woord venter voor buik).

Enkele voorbeelden: in gewervelde dieren is de wervelkolom gelegen aan de dorsale zijde van het lichaam. De dorsale vin van een dolfijn is, weinig verrassend, gelegen aan de dorsale zijde van het dolfijnenlichaam. De uier van een koe bevindt zich aan de ventrale zijde van het koeienlichaam. De termen kunnen ook een relatieve richting aangeven. Zo zullen de nieren in een hond meer dorsaal liggen dan de darmen, die meer ventraal liggen.

Bij de ledematen of andere aanhangsels van een dier is een punt dat dichter bij de lichaamsromp ligt proximaal, terwijl een punt verder weg distaal genoemd wordt.

De rechter- en linkerkant van een dier (in het Latijn soms aangeduid met dexter - rechts en sinister - links) worden altijd benoemd vanuit het dier gezien.

Voor gebruik in de menselijke anatomie

De bovengenoemde termen worden ook in de menselijke anatomie gebruikt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ventraal en dorsaal nog altijd de buik- en rugzijde van de mens beschrijven, maar omdat een mens rechtop loopt, beschrijven deze termen bij de mens niet de zijden het dichtst bij, of het verst af van de grond, zoals dat bij viervoeters wel het geval is.

Specifieke termen

In de menselijke anatomie worden echter ook nog andere termen gebruikt, die niet bij de dierlijke anatomie gebruikt worden.

In mensen worden delen van het lichaam die zich dichter bij het hoofd/anatomie bevinden "superior" genoemd (Latijn voor: hoger), maar de term craniaal wordt ook gebruikt. De delen die zich verder van het hoofd af bevinden worden caudaal genoemd, maar ook wel "inferior" (Latijn voor: lager). Punten aan de voorzijde worden "anterior" (Latijn: naar voren) genoemd, maar soms ook, net als bij de dieren, ventraal. Punten aan de achterzijde worden "posterior" (Latijn: naar achteren) of dorsaal genoemd.

Positiebepaling binnen het hoofd

Voor de anatomie van het hoofd worden de woorden nasaal, occipitaal en temporaal gebruikt, en bovendien de termen rostraal en caudaal. De term rostraal betekent bij de mens: dicht bij de kruin (het topje van het hoofd), dit in tegenstelling tot bij de dieren, waar het zo dicht mogelijk bij de neus betekent. Caudaal is dan weer de tegenovergestelde richting, richting de nek. Nasaal is de voorzijde van het hoofd, dicht bij de neus, occipitaal is de achterzijde van het hoofd (het achterhoofd), en temporaal is voor de beide zijkanten van het hoofd (de slapen).

Bewegingen

Wanneer de handpalmen zich in de standaardanatomische positie bevinden, dat wil zeggen voorwaarts gericht wanneer de armen naar beneden hangen, en dan naar achteren draaien, heet deze beweging proneren. Wanneer de handpalmen naar achteren gericht zijn, en dan naar voren draaien, heet dit supineren. Met de armen naar voren betekent proneren dat de handpalm naar beneden draait, en supineren dat de handpalm omhoog draait. Een ezelsbruggetje bij het uit elkaar houden van deze twee termen kan zijn, dat de handen na een supinatie (in zittende positie) een kommetje kunnen vormen om soep (soepinatie) uit te drinken.

Anatomische vlakken

Anatomische vlakken: mediaan (rood), parasagittaal (geel), frontaal (blauw) en transversaal (groen).

Drie soorten vlakken worden gebruikt in de anatomie.

  • Een sagittaal vlak verdeelt het lichaam in een linker- en in een rechterdeel.
    • Het midsagittale(of mediaan) vlak is dan het vlak, dat het lichaam precies middendoor deelt.
  • Een coronaal of frontaal vlak verdeelt het lichaam in dorsale en ventrale gedeelten (bij de mens: in een voor- en achtergedeelte).
  • Een transvers(-aal) vlak of horizontaal vlak verdeelt het lichaam in een craniaal en caudaal gedeelte, of in het geval van de mens in een boven- en ondergedeelte.

Gebruik in de menselijke anatomie

De beschrijving van deze vlakken is handig, wanneer een levend mens onderzocht wordt met behulp van scans, zoals CT-scans, MRI-scans of PET-scans. De meeste scans maken transverse doorsneden door het lichaam, maar tegenwoordig kan men aan de hand van enkele transverse doorsneden met behulp van de computer ook weer een 3D-weergave reconstrueren, of een sagittaal of coronaal vlak bekijken, al naargelang het orgaan of gebied dat men wil bestuderen.

Relatieve posities

Structuren dicht bij het sagittale vlak worden mediaal genoemd, terwijl structuren die meer aan de zijden liggen (meer links of rechts van het midden), lateraal worden genoemd. Ipsilateraal betekent dat twee (of meer) structuren zich aan dezelfde zijde bevinden (links of rechts), terwijl contralateraal betekent, dat twee structuren zich aan verschillende zijdes bevinden. Bilateraal betekent dat beide zijden betrokken zijn, bij unilateraal gaat het slechts om een van beide zijdes.

Bij ledematen of aanhangsels beschrijven de woorden proximaal of distaal, of de woorden centraal of perifeer, of een bepaald punt zich dichter bij of verder van de aanhechting van de ledemaat of het aanhangsel aan het lichaam bevindt. De woorden proximaal en centraal geven dan een punt dichter bij het aanhechtingspunt aan het lichaam aan, terwijl de woorden distaal en perifeer een punt verder weg aangeven. De elleboog is zo proximaler of centraler gelegen dan de pols, die distaler of meer perifeer gelegen is. " Ook bij buisvormige structuren in het lichaam (darmen, bloedvaten, urinewegen e.d.) kan men de woorden proximaal en distaal gebruiken om punten meer aan het begin of aan het einde van de buis aan te geven. Bij een buizensysteem waarbij vloeistoffen heen en/of weer stromen van en naar een orgaan, kan men ook de termen afferent en efferent gebruiken, waarbij het afferente vat of de afferente buis zorgt voor aanvoer naar een bepaald orgaan toe, terwijl het efferente vat de vloeistof altijd afvoert.

Structuren die dichter bij het lichaamsoppervlak liggen zijn superficieel gelegen ten opzichte van voorwerpen die dieper gelegen zijn.

In het lichaam kan men nog spreken van visceraal en pariëtaal, waarbij visceraal betekent dat de betreffende structuur gehecht is aan, of geassocieerd met de ingewanden, en pariëtaal dat het gehecht is aan de lichaamswand (van borst- of buik). Zo heeft bijvoorbeeld het longvlies (de pleura) een deel dat gehecht is aan de longen (dit heet het viscerale deel) en een deel dat gehecht is aan de binnenkant van de borstkas (dit is het pariëtale deel).

Relatieve posities in de ledematen

In de ledematen van de meeste dieren worden de termen craniaal en caudaal gebruikt om punten respectievelijk dichter bij het hoofd en er verder vanaf aan te duiden. Vanaf de enkel of de pols (het carpale en het tarsale gewricht) verandert dit echter. Distaal van deze gewrichten worden de termen dorsaal (handrug, voetrug) en palmair (voor de handpalm) of plantair (voor de voetzool) gebruikt. In plaats van palmair of plantair wordt soms ook de term volair gebruikt.

De onderarm van een mens (en van vele diersoorten) bevat twee botten: de radius (spaakbeen) en de ulna (ellepijp). Omdat de onderarm heel makkelijk gedraaid kan worden, is een aanduiding als "links" of "rechts" of "meer lateraal/mediaal" niet zo handig. Daarom worden de twee botten gebruikt voor de positiebepaling van bepaalde structuren. Structuren die dichter bij de radius liggen, worden met radiaal aangeduid, structuren die dichter bij de ulna liggen, worden ulnair genoemd. In de onderbenen bevinden zich ook twee botten, die de tibia (het scheenbeen) en de fibula worden genoemd. Ook hier kunnen structuren aangeduid worden met een ligging meer tibiaal of meer fibulair.

Herkenningspunten of -lijnen in de mens

  • Lijnen waarvan er één links en één rechts heeft:
    • De mid-axillaire lijn in de mens, is een denkbeeldige lijn die vanuit het midden van de axilla (de oksel) recht naar beneden loopt (bij een staand persoon). De anterieure axillaire lijn loopt vanuit de voorzijde van de oksel recht omlaag, terwijl de posterieure axillaire lijn dit vanuit de achterzijde van de oksel doet.
    • De mid-claviculaire lijn in de mens, is een denkbeeldige lijn vanuit het midden van de clavicula (het sleutelbeen) die recht naar beneden loopt.
    • De mid-pupillaire lijn loopt door de pupil (wanneer de mens recht vooruit kijkt) recht naar beneden over het gezicht.
  • Het lateraal-inguinale punt.
  • Tuffiers lijn is de lijn die de beide bovenste bekkenranden met elkaar verbindt en die op een bepaalde hoogte de wervelkolom passeert.

Vaak wordt ook gerefereerd aan structuren ten opzichte van of ter hoogte van een bepaalde wervel; bijvoorbeeld ter hoogte van de vierde cervicale wervel, die wordt afgekort als C (cervicaal) 4.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.