право

Russisch
Uitspraak
  • Geluid:  право    (hulp, bestand)
  • IPA: [ˈpravə] мн. ч. [prɐˈva]
Woordafbreking
  • пра́-во
enkelvoud meervoud
nominatief пра́воправа́
genitief пра́вапра́в
datief пра́вуправа́м
accusatief пра́воправа́
instrumentalis пра́вомправа́ми
locatief пра́веправа́х

Zelfstandig naamwoord

право o

  1. recht
  1. «На этом факультете изучают право.»
    Op deze faculteit wordt rechten gestudeerd.

Tussenwerpsel

право

  1. werkelijk, echt
  1. «Я, право, не знаю, что и сказать.»
    Echt, ik weet niet wat ik zeggen moet.

Bijwoord

право

  1. rechts
  1. «Ты что, не знаешь, где право, а где лево? »
    Wat, weet jij niet waar rechts en waar links is?
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.