zwaluw

Nederlands

Uitspraak

Geluid: zwaluw (hulp, bestand)

Woordafbreking

zwa·luw

Woordherkomst en -opbouw

In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zwaluw	zwaluwen
verkleinwoord	zwaluwtje	zwaluwtjes

Zelfstandig naamwoord

zwaluw v/m

(vogels) trekvogel uit de familie van de Hirundinidae die van insecten leeft

Hyponiemen

huiszwaluw
kankantrizwaluw
maurisizwaluw

nachtzwaluw
oeverzwaluw
purperzwaluw

rivierzwaluw
roodstuitzwaluw
rookzwaluw

rotszwaluw
stormzwaluw
waterzwaluw
zeezwaluw

Afgeleide begrippen

zwaluwennest, zwaluwnest, zwaluwpiet, zwaluwstaart, zwaluwtong, zwaluwvleugel, zwaluwwortel

Spreekwoorden

één zwaluw maakt nog geen zomer
één zwaluw maakt de lente niet

Vertalingen

1.

Catalaans: oreneta ^(ca)
Deens: svale ^(da)
Duits: Schwalbe ^(de) v
Engels: swallow ^(en)
Esperanto: hirundo ^(eo)
Fins: pääskynen ^(fi)
Frans: hirondelle ^(fr) v
Fries: swell ^(fy)
Grieks: χελιδόνι ^(el) o (chelidóni)

Gangbaarheid

Het woord zwaluw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwaluw' herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

"zwaluw" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.