zootje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoot·je
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(grote, ongeregelde) hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1633 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zootje zootjes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zootje o dim. tant. [3]

  1. (informeel) niet nader bepaalde hoeveelheid
  2. (informeel) (kookkunst) kooksel
  3. (informeel) bende, warboel, puinhoop
Verwante begrippen
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

zootje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zooi
Uitspraak
Woordafbreking
  • [1] zo·tje
  • [2] zoo·tje

Zelfstandig naamwoord

zootje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zo
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zoo

Gangbaarheid

  • Het woord zootje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.