zinspeling
Nederlands
Woordafbreking
- zin·spe·ling
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zin zn en speling zn
- Naamwoord van handeling van zinspelen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zinspeling | zinspelingen |
verkleinwoord | zinspelinkje | zinspelinkjes |
Zelfstandig naamwoord
zinspeling v [1]
- een voorzichtige, omwonden, indirecte mededeling die iedereen begrijpt
- Toen ik een collega mailde dat ik in China zat, antwoordde ze: „Daar hebben ze toch geen vrije wil?” Uiteraard als zinspeling op mijn boek, maar toch zette het me aan het denken.[2]
- De zinspeling van Klijnsma op een versoepeling voor volgend jaar heeft betrekking op de nieuwe plannen en slaat niet op de al lopende herstelplannen.[3]
- Geloof niet dat het kabinet oprecht dacht dat het een robuuste militaire missie naar het oosten van Oekraïne kon sturen. De zinspeling van Mark Rutte daarop was „voor de bühne”, zegt Julian Lindley-French, een Britse militair historicus die al jaren in Nederland woont. „Na de tragedie met de MH17 wordt geroepen om stevig ingrijpen, dus dan geeft de premier de schijn van optreden. Dat is allemaal pr, terwijl niemand ook maar een seconde serieus heeft gedacht dat Poetin zo’n missie in betwist gebied bij de Russische grens zou toestaan.”[4]
Gangbaarheid
- Het woord zinspeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zinspeling' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Victor Lamme 24 mei 2011
- NRC 18 juli 2013
- NRC Emilie van Outeren 31 juli 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.