woordbreuk
Nederlands
Woordafbreking
- woord·breuk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van woord zn en breuk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woordbreuk | woordbreuken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
woordbreuk v/m [1]
- het niet nakomen van wat men beloofd heeft
- De Eerste Kamer maakt altijd een eigen afweging. Dat zei PvdA-leider Diederik Samsom dinsdag in reactie op een vraag van journalisten of er woordbreuk is gepleegd in de Senaat. Het is immers gebruikelijk dat regeringsfracties kabinetsplannen steunen.[2]
- Die beslissing leidde tot een diplomatieke rel tussen beide landen. India verweet Italië woordbreuk omdat de Italiaanse ambassadeur had beloofd dat de twee terug zouden komen. Het constitutioneel hof in New Delhi verbood ambassadeur Daniele Mancini India te verlaten.[3]
Gangbaarheid
- Het woord woordbreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'woordbreuk' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 16 dec. 2014
- de Telegraaf 26 mrt. 2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.