wen
Nederlands
Woordafbreking
- wen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verouderd onderschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wen | wennen |
verkleinwoord | wennetje | wennetjes |
Zelfstandig naamwoord
wen v / m
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wennen |
wen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wennen
- Ik wen.
- gebiedende wijs van wennen
- Wen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wennen
- Wen je?
Gangbaarheid
- Het woord wen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wen' herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "wen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- wen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- wen op website: Etymologiebank.nl
Duits
Uitspraak
- IPA: /veːn/
Woordafbreking
- wen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.