waspeen
Nederlands
Woordafbreking
- was·peen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van was zn en peen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waspeen | waspenen |
verkleinwoord | waspeentje | waspeentjes |
Zelfstandig naamwoord
waspeen v/m
- (voeding) bospeen waarvan het loof is verwijderd
- Ík vind waspeen echt totaal smakeloos. Bospeen is wel lekker, maar een goeie knoestige winterpeen is echt heerlijk, daar zit veel meer smaak aan dan aan waspeen.[1]
- Zo blijkt er een fors cultuurverschil te bestaan tussen Katwijk aan Zee, waar vanouds de haringvisserij centraal stond en Katwijk aan den Rijn. Daar leefde men van de tuinbouw - de Katwijkers concentreerden zich op de verbouw van waspeen -, tot de groenteveiling in 2001 ter ziele ging.[2]
Gangbaarheid
- Het woord waspeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Volkskrant WILMA DE REK 18 mei 2012,
- Volkskrant Anet Bleich 31 oktober 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.