waskan
Nederlands
Woordafbreking
- was·kan
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wassen zn en kan zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waskan | waskannen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
waskan v/m [1]
- een kan waarin het water zit waarmee men zich kan wassen
- Ik herinner mij nog hoe zij, van de hoge trap van ons Amsterdamse bovenhuis, de houten vuilnisbak naar beneden droeg. Zij had dan een blauwe katoenen jurk aan met een groot helder wit gesteven verpleegstersschort. Zij droeg geen gepijpt tullen mutsje, zoals toen nog vrij gebruikelijk was en ik heb geen idee waar ze sliep. Daar kwam je niet en ik vrees dat dat maar goed was ook, want daar werd gewassen uit een waskom, die met een waskan met koud water werd gevuld. [2]
- Je komt het pas te weten tijdens de schemering, in een dorp als Nibsai. Als de zon de zandheuvels rood kleurt en de pauwen en papegaaien zich terugtrekken. Dan gaan de volwassen vrouwen en mannen naar buiten, met een koperen waskan in de hand, om ergens in de kloven of op het open veld hun behoeften te doen. [3]
Gangbaarheid
- Het woord waskan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'waskan' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Ina van der Beugel 30 januari 1993 Zo was het
- NRC Anil Ramdas 20 juli 2002 Beschaafd in Nibsai
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.