voorspellen
Nederlands
Woordafbreking
- voor·spel·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘profeteren’ voor het eerst aangetroffen in 1330 [1]
- samenstelling van voor en spellen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorspellen |
voorspelde |
voorspeld |
zwak -d | volledig |
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorspellen |
spelde voor |
voorgespeld |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord voorspellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voorspellen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "voorspellen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- voorspellen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.