voorlopig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: voorlopig (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /vorˈlopəx/
- (Vlaanderen, Brabant): /vorˈlopəç/
Woordafbreking
- voor·lo·pig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘voorshands’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
- Samenstellende afleiding van voor en de stam van lopen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | voorlopig | voorlopiger | voorlopigst |
verbogen | voorlopige | voorlopigere | voorlopigste |
partitief | voorlopigs | voorlopigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
voorlopig
- tijdelijk in afwachting van iets definitiefs
- De voorlopige regering kwam er in afwachting van een volwaardige, waarin alle partijen zich konden vinden.
Afgeleide begrippen
- voorlopigheid
Vertalingen
1. tijdelijk in afwachting van iets definitiefs
Gangbaarheid
- Het woord voorlopig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voorlopig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.