vocaal
Nederlands
Woordafbreking
- vo·caal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klinker’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van het Latijnse vōx (stem, geluid) met het achtervoegsel -aal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vocaal | vocalen |
verkleinwoord | - | - |
Hyponiemen
- halfvocaal, wortelvocaal
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vocaal | vocaler | vocaalst |
verbogen | vocale | vocalere | vocaalste |
partitief | vocaals | vocalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vocaal
- tot de stem behorend [3]
- uitgevoerd door of bestemd voor uitvoering met de stem
Gangbaarheid
- Het woord vocaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vocaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.