vishandel

Nederlands

vishandel op straat
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vishandel vishandels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vishandel m [1]

  1. viswinkel of viskraam
    • Een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bezoekt elke maand tientallen restaurants, toko’s, bakkerijen, slagerijen en vishandels. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord vishandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.