vestigen
Nederlands
Woordafbreking
- ves·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘stichten, nederzetten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1323 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vestigen |
vestigde |
gevestigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
vestigen
- stichten, beginnen, oprichten
- Een kantoor vestigen.
- richten.
- De aandacht vestigen.
- wederkerend zich ~ (van personen): er gaan wonen
- Zij vestigden zich bij de grootouders.
Vertalingen
1. stichten
3. er gaan wonen
Gangbaarheid
- Het woord vestigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vestigen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.