vestigen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ves·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stichten, nederzetten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1323 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vestigen
vestigde
gevestigd
zwak -d volledig

Werkwoord

vestigen

  1. stichten, beginnen, oprichten
    • Een kantoor vestigen. 
  1. richten.
    • De aandacht vestigen. 
  1. wederkerend zich ~ (van personen): er gaan wonen
    • Zij vestigden zich bij de grootouders. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vestigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.