verbaliseren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ba·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bekeuren’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van het Franse verbaliser (met het achtervoegsel -iseren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbaliseren
verbaliseerde
geverbaliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

verbaliseren

  1. overgankelijk een proces-verbaal opmaken
    • Een agent verbaliseert een automobilist wegens te hard rijden. 
  1. overgankelijk onder woorden brengen
    • Het verbaliseren van gedachten. 
  1. (taalkunde) een woord uit een andere lexicale categorie tot werkwoord omvormen
    • Naast teslapelsata "in bed; te bed" bestaat de geverbaliseerde vorm teslapelsate "bedlegerig zijn".[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord verbaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.