vastigheid
Nederlands
Woordafbreking
- vas·tig·heid
Zelfstandig naamwoord
vastigheid v [2]
- zekerheid dat zaken niet op een onvoorspelbare manier zullen veranderen
- In de exacte wetenschappen valt de appel telkens even snel, en te allen tijde omlaag. Wij zijn weleens jaloers op zoveel vastigheid. Geen enkele politicoloog slaagde er ooit in om een verkiezingsuitslag perfect te voorspellen, of het was per ongeluk. Zoals Paul de Octopus, die voetbalresultaten kon orakelen.[3]
- BMK en BOINK hopen dat het nieuwe kabinet voor meer vastigheid zorgt. Wittebol: ,,Ouders willen, nu het beter gaat met de economie, graag weer gebruik van de kinderopvang maken maar blijven huiverig over de rijksbijdrage. Ze vragen zich af of de kosten volgend jaar wel hetzelfde zullen zijn.’’[4]
Gangbaarheid
- Het woord vastigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vastigheid' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- vastigheid op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 5 DECEMBER 2017
- Tubantia Eefje Oomen 03-JULI-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.